Plunderen met de adelaarsklauw
Komrij's eigenzinnige bloemlezing uit de Romantiek
Aan een droom vol weelde ontstegen Poëzie uit de Romantiek 1750-1850 Samenstelling en inleiding: Gerrit Komrij Uitgever: Meulenhoff, 292 p., f29,50
Marita Mathijsen
Na Komrij's geruchtmakende bloemlezing uit twee eeuwen Nederlandse poëzie van 1979, is er nu zijn verzameling vertaalde gedichten uit de romantiek. Zoals te verwachten viel een eigenzinnige keuze: Komrij stoort zich niet aan tijdsindelingen, stromingsconcepten of waardeoordelen die gemeengoed zijn onder academici. Zijn uitgangspunt lijkt alleen maar te zijn een mooi boek te maken, en iedere dienstbaarheid aan onderwijs of wetenschap lijkt hem gestolen te kunnen worden: hij geeft geen gebruikelijke inleiding, hij hanteert geen voor de hand liggende indeling, hij beperkt zich niet tot erkend goede vertalingen en niet tot vertalingen uit de romantiek alleen.
En toch zou menig academicus een voorbeeld aan Komrij mogen nemen. In een recent interview in De Tijd noemt hij zich de sloof van de Nederlandse literatuur omdat hij alles zelf moet doen: ‘Mooi boek over romantische poëzie nu, dat moet er toch zijn? Ik moet toch de literatuur kunnen binnenstappen en daar niet zelf voor hoeven zorgen. Al die tijd had je beter kunnen besteden, met het schrijven van gedichten, familieromans. Maar je moet verdomme in dit land eerst zelf je eigen bedding graven waardoor je kunt stromen.’ Een paar steekproeven bewezen me dat Komrij met een voor herspelde leesedities als deze ongekende nauwkeurigheid zijn bronnen overneemt: geen komma staat op de verkeerde plaats.
Wat maakt het boek toch tot een eigenzinnige uitgave? Meestal bevat een bloemlezing uit een bepaalde periode een inleiding die een tijdsbeeld geeft en kenmerken van de literatuur uit die tijd opsomt. Komrij wijkt hier volledig van af. Hij geeft ‘Bij wijze van inleiding’ een aantal citaten, kunstig geordend, die gelezen kunnen worden als een soort credo van de romantische poëzie. Hij opent met de bekende Goethe-uitspraak ‘het klassieke is het gezonde, het romantische het zieke’, gevolgd door Eliot, die romantiek fragmentarisch, onrijp en chaotisch noemt. Geuzenbenamingen dus voor wie het goed wil begrijpen. Volgende citaten gaan in op het allesomvattende van de romantische poëzie: de zogenaamde Universalpoesie van Schlegel, die vaste genres verbreekt, filosofie en retorica met dichtkunst verenigt en de taak heeft leven en maatschappij ‘poëtisch’ te maken. Ook de intrigerende contrastenrage van de romantiek komt in de citaten aan de orde: in geen tijd werden tegenstellingen als leven en dood, Godsloochening en Godsgeloof, liefde en haat, zo lichtvaardig aaneengeweven als toen. Komrij's verantwoording van keuze en werkwijze kan men ook uit de citaten halen: ‘Dáar plondren we als met aadlaarsklauw/de gouden boomgaardvruchten’ (Bilderdijk) en ‘Over het behandelen der vertalingen hebben wij weinig te zeggen; wij hebben veelal los en van verre nagevolgd, de slaafse overbrenging zoveel mogelijk... vermijd’ (Nieuwenhuizen-Schenk). Hij sluit met een eigen citaat: ‘Wat is, in de tweede helft van de twintigste eeuw, onze cultuur anders dan een verzameling fragmenten, losse flarden die uit alle macht een schijn van samenhang proberen op te houden?’ Wil hij hiermee zeggen dat de cultuur van de negentiende eeuw wel samenhang had? Of dat zijn bloemlezing uit de tweede helft van de negentiende eeuw ‘een schijn van
samenhang’ probeert op te houden die er eigenlijk niet is?
John Keats
In ieder geval moet gezegd worden dat de samenhang die Komrij aan zijn bloemlezing geeft, opvallend is. Hij deelt niet chronologisch, of per auteur, of per land, in, maar groepeert de gedichten (en enkele prozafragmenten) rond thema's. De eerste drie thema's zijn ontleend aan de beginregel van Isaac da Costa's majestueuze gedicht ‘De gaaf der poëzy’: Gevoel, Verbeelding, Heldenmoed (opgenomen in Komrij's andere bloemlezing). Dan volgen nog de thema's geloof, hoop, liefde, nachtzijde, geheim en Elysium. Om deze kernen heen treffen we in een bonte afwisseling alle bekende romantici: Byron, Keats, Lamartine, Coleridge, Heine, Novalis, Poe, Scott, Shelley, Hölderlin, om er maar enkele uit de diverse taalgebieden te noemen. In één greep neemt hij ook preromantiek en presymbolisme mee: van Edward Young en Ossian tot Baudelaire. De thema's zelf zijn niet afwijkend van wat algemeen als sleutelbegrippen van de romantische literatuur beschouwd wordt.
Geheel onacademisch stelt Komrij zich op ten opzichte van de Nederlandse inbreng van het boek. Hij gebruikt door elkaar vertalingen uit twee eeuwen: de vroegste is van 1793, de jongste van 1981. Op waarlijk romantische manier worden hier wetten getreden en contrasten geschapen: door elkaar Nicolaas Beets en Edgar du Perron, Harry Mulisch en Jacob van Lennep, Hans Warren en Jan Kneppelhout, Albert Verwey en Gerrit Komrij! Door elkaar ook schitterende vertalingen (Slauerhoffs Baudelaire) naast grove letterlijke (Den Brabanders Heine). Komrij's keuze voor de mengeling van tijden werd gedicteerd door het feit dat er van veel grote negentiende-eeuwers eigentijdse vertalingen ontbreken: van Keats, Hölderlin en Novalis onder andere zijn geen bewerkingen gemaakt vóór het eind van de eeuw.
Percy Bysshe Shelley