Een liederlijk-artistiek bewustzijn
Constance, het derde deel van Durrells Quincunx-cyclus
Constance or Solitary Practices door Lawrence Durrell Uitgever: Faber & Faber, 393 p., f45,45 Importeur: Nilsson & Lamm
Joyce & Co.
Wanneer je een Engelsman vraagt wat hij van Durrell vindt, ontstaat er een misverstand:
‘Nee, ik bedoel niet Gerald, inderdaad de schrijver van die “most entertaining” verhalen over dieren, maar Lawrence George.’
‘Oh, de broer.’ En daarmee is de mening weergegeven. Lawrence Durrell is slechts de broer, hij schrijft niet over dieren, en, wat erger is, hij schrijft niet erg Engels; woont hij niet al jaren in Zuid-Frankrijk, en daarvoor op een Grieks eiland?
Wanneer je een literatuurliefhebber hier vraagt wat hij van Lawrence Durrell vindt, is de reactie niet veel enthousiaster: van Justine hebben ze weleens gehoord, ja, maar de rest van het Alexandria Quartet was niet om door te komen, larmoyant, bombastisch, op de rand van de kitsch en de Amerikaanse geldromans, en na dat afgrijselijke, vertaalde en geramsjte boek Tunc heeft men het verder meestal wel voor gezien gehouden.
Tegenover deze meningen staan doorgaans heel goede kritieken in gezaghebbende literatuurtijdschriften, fikse verkoopcijfers en het warme hart dat ondergetekende deze warmbloedige schrijver toedraagt. Ik wil het hier niet hebben over de dichter, de schrijver van reisverhalen, essays of humor, maar uitsluitend over de romanschrijver Durrell, vooral naar aanleiding van diens nieuwste boek, Constance or Solitary Practices.
De onwilligheid van het sophisticated publiek zich aan Durrell over te geven, moet wel enigszins aan dit verkoopsucces van zijn eerdere boeken geweten worden; dat maakt hem verdacht en drijft hem ten onrechte in het kamp van de Robbinsen en McLeans, van het boek als marketing produkt. Maar het is misschien nog meer te wijten aan zijn exotische lokaties, zijn veelvoudige kleurige karakters, hun niet geborneerde joyeuze levensinstelling, alles geïmpregneerd door een mediterrane warmte die ook zijn zeer persoonlijke stijl (een pleonasme) doordrenkt en exuberant weelderig maakt, geheel in overeenstemming met de Asianistische ambiance van zijn lokaties.
Andere karakteristieken van Durrells romans zijn de humor, de ingewikkelde plots, de nadruk op de erotiek als alles bewegend levensbeginsel, het spelen met Freudiaanse motieven (hetgeen mij toch een generatiekwestie begint te lijken, of, om J.P. Guépin te citeren: ‘Ik geloof niet in Freud, maar hij bestaat wel!’), de bizarre en erudiete dialogen (met een toegestane mengeling van modieus magische elementen: kabbalistiek, Tao, Tempeliers), kortom de Judeo-Griekse erfenis uit het bekken van de Middellandse Zee, goed voedsel en mooie, interessante mensen. En altijd weer het plezier in de eigen pen en de eigen stem: aantekeningen voor landschapstonen, adagium-achtige uitspraken, afwisselend kort gesneden en lang aangehouden scènes. Voeg daarbij het spel van verschuivingen in tijd en standpunt, de schrijver aan het werk gezien door een schrijver aan het werk (duizend visies en revisies, aantekenboeken, aanzetten, de studeerkamer bij nacht) en de gedetailleerde aandacht voor historische en geografische achtergronden, bij voorkeur op een snijpunt en in een smeltkroes van verschillende culturen, en je zou toch alles moeten hebben wat de moderne roman met dubbele bodems (de schrijver is een goochelaar, alleen een goochelaar kan ons de werkelijkheid in dwarsdoorsnede acceptabel doen lijken) zo rijk en zo genietbaar maakt; er is niets wat daarmee kan wedijveren.