Kennis & vernuft
Stripgeleerden: gekloonde gekken en saaihansen
Rob Sijmons
Besmetting door mijn ongeneeslijk strippofiele broer brengt me af en toe tot het lezen van een beeldverhaal. Uit beroepsdeformatie let ik dan speciaal op de stripgeleerden. Ze vertonen een opvallende uniformiteit. Meestal zijn het wereldvreemde uitvinders; met geschift wordt hun geestesgesteldheid nog vriendelijk omschreven. Zo doolt Kuifjes professor Tryphonius Zonnebloem onverbeterlijk afwezig door het leven, waarbij hij zijn kennis lijkt te halen uit een magische slinger. De mataglappe bioloog prof. S. Kinknook treffen we bij Suske en Wiske, in de jungle zoekend naar een stam ‘onder de zegen van de diamanten boemerang’ waardoor zij het eeuwige leven bezitten. Vaste gast van Lambiek en zijn vriendjes is echter prof. Barabas, geniaal alleskunner, uitvinder van tijdmachines en gyronef, en bovenal saaihans.
De stripgeleerden zijn vrijwel zonder uitzondering in de categorieën saaihansen en gekken onder te brengen. Marten Toonder heeft in zijn Bommelstrip al de ambtenaar Dorknoper als onverbeterlijke saaihans: zijn geleerden kunnen dus vrijelijk geschift zijn. Professor Joachim Sickbock personifieert de kwaaie wetenschapper, ‘een typische Mefisto-figuur, (...) die dwars ingaat tegen de natuurlijke orde van de Schepping’. (OBB-fanaat Henk Mondria in zijn Bommelbiografie). De boze plannen van Sickbock mislukken steevast, maar de geleerde besluit zijn aftocht immer met de zin ‘Ei, ei, men zal nog van mij horen’.
Tegenvoeter van Sickbock is prof. dr. Prlwitzkovsky, gemeentefenomenoloog van Rommeldam. Het is mijn favoriete stripgeleerde, waarschijnlijk mede omdat hij in habitus en taalgebruik sprekend lijkt op een van mijn natuurkunde-hoogleraren. ‘Kan men als wetenschappelijker niet eens de luchttezamenstelling meten zonder dat een krupel in het koolmonoxydewagen de studering verschuttert?’ Want dat is de tragiek van Prlwitzkovsky: zijn onderzoekingen leveren nooit oplossingen, dat moeten de listen van de jonge vriend Tom Poes doen. De hoogleraar wordt gepijnigd door al het gedaas om hem heen: ‘Praw! Der wáánzin. Het is alles gans onwetenschappelijk.’ Daarmee doelt hij geregeld op de walgelijk zalvend getoonzette -goog en therapeut van Rommeldam, doctorandus Zielknijper.
Het lijkt wel of alle geleerden in strips klonen van elkaar zijn, onnatuurlijk uitbroedsels van ongeslachtlijke vermenigvuldiging, eeneiïge meerlingen. Recentelijk werd ik weer met enige nieuwe hooggeleerde klonen geconfronteerd, toen ik voor mijn strippofiele broer de Belgische serie Piet Pienter en Bert Bibber kocht (eerste drukken, het manna voor de stripfanaat). Alleen al uit de titels is duidelijk dat de wetenschap prominent in deze beeldverhalen optreedt: ‘De anti-zwaartekracht generator’, ‘Hypnose-pillen’, enzovoort. Huisgeleerde prof. Kumulus is de wetenschapper van het vriendelijke, geniale type, altijd goed voor een onmogelijke uitvinding. Er zijn steeds booswichten op het pad van de hoofdfiguren, en soms zijn dat ook geleerden. In ‘Bulderlachgas’ is dat een professor Ravioli. Deze inwoner van het land Macaronië heeft een radio-actief gas uitgevonden, een wapen dat mensen uitschakelt maar gebouwen laat staan. ‘Geen steden meer in puin,’ argumenteert Ravioli. ‘Och die (mensen) zijn niet zo belangrijk, doch de eeuwenoude architectuur zou gespaard blijven.’ Zeer hedendaags à la de neutronenbom, maar door auteur Pom al bedacht in 1964.
Soms wagen wetenschappers zelf zich aan strips, en dat moet toch een ander beeld opleveren, zou je denken. Een van de weinige mij bekende voorbeelden van geleerdenstrips is Hunting Particles, in 1978 bedacht bij Cern, het internationale centrum voor natuurkunde-onderzoek in Genève. Een educatief beeldverhaal met alle nadelen van dien: de prettig getekende onderzoekers scheiden teksten af die zelfs in een gewone tekst nog misstaan. ‘Bij een ander onderzoek hebben we het magneetveld van een deeltje, muon genaamd, bepaald met een zeer grote nauwkeurigheid. Daarmee bevestigden we heel precies theoretische berekeningen voor het elektromagnetisme. Deze theorie schijnt volmaakt te zijn.’ Zo de lezertjes dit al begrijpen: ze kunnen er niets mee beginnen, want nergens wordt duidelijk gemaakt dat zoiets belangrijk is. Gelukkig zijn de tekeningen uit Genève aanmerkelijk minder saai dan de teksten en heeft men er zelfs enige humor in weten onder te brengen.
Dit jaar verscheen van de Cernstrip een Nederlandse bewerking. Het blijkt geen verbetering. Waar de Geneefse auteurs zich beperken tot het eigen werk aan zogenaamde elementaire deeltjes, hebben de Nederlandse bewerkers er de hele cosmos en de oorsprong van het heelal bijgehaald. Nieuwe plaatjes met minder esprit, en een nieuwe figuur die weer de klassieke, saaie, alleswetende geleerde blijkt: de cosmoprof.
Misschien wordt het tijd dat een of andere wetenschapper in een proefschrift bewijst dat alle stripgeleerden inderdaad de literaire klonen van elkaar zijn. Helaas durf ik er best een goede fles om te verwedden dat die dissertatie geschreven wordt door drs. Saaihans of dra. Dufmies.
De Nederlandse bewerking van ‘Hunting Particles’ verscheen bij het Nationaal Instituut voor Kernfysica en Hoge-Energiefysica NIKHEF onder de titel Bouwstenen van het heelal.
Adres: NIKHEF-voorlichting, Postbus 41882, 1009 DB, Amsterdam.