‘Enige humoristen’
De populariteit van Weemoedt bewijst wederom dat er in Nederland bij het lezerspubliek een sterke belangstelling bestaat voor het ‘light verse’, een interesse die hoegenaamd niet door de kritiek wordt gedeeld. Tekenend is dat er niet eens een goede Nederlandse vertaling van ‘light verse’ bestaat. (De term plezierdichten, die Drs. P voorstelt, schiet te kort.) Als het ‘light verse’ al ter sprake komt, wordt het afgedaan als ‘onbenullig’, om de zwaar gesubsidieerde dichter-criticus Nijmeijer maar eens te citeren, wiens laatste meesterwerk, gedrukt in 150 (honderdvijftig) exemplaren toch nog in de ramsj terechtkwam. Ook de literatuurhistorici en schoolboekenschrijvers weten er nauwelijks raad mee. Nadat het serieuze werk behandeld is, maken ze in een korte paragraaf, meestal getiteld Enige humoristen, gewag van het werk van Annie Schmidt, Stip en Zonderland. Er wordt gewoonlijk aan toegevoegd dat achter de humoristische laag wel degelijk een diepere bedoeling schuilgaat, dat onze taal helaas voor het genre ongeschikt is, onze mentaliteit te calvinistisch en dat wij daarom niet kunnen tippen aan het buitenland (Lear! Ringelnatz! Morgenstern! Jabberwocky!).
Ik denk dat het Nederlandse ‘light verse’ vooral in zo'n kwade reuk staat doordat het genre hier zoveel beunhazen aantrekt. De laatste vijf jaar is de markt verziekt door de publikaties van Toon Hermans, Jos Brink, Seth Gaaikema en al die andere ‘menslief-ik-hou-van-je’-types, die fluitend aan de overkant of gewoon liggend in het gras hun zakken vulden. Het zijn de domineedichters van de twintigste eeuw, die het woord ‘God’ niet meer opschrijven, maar equivalenten hebben gevonden in het klein geluk, de vriendschap en de zalige ouderdom.
Een tweede verklaring voor de onderschatting van het ‘light verse’ is dat hier zo weinig ‘grote’ dichters (Gorter, Nijhoff, Achterberg) het genre hebben beoefend. En zij die dat wel deden (Elsschot, Roland Holst) stuitten op redactiecommissies die de vrolijke verzen uit het verzameld werk hielden. Zo staat er op het ogenblik een ‘Verzameld Werk’ van F. Bordewijk op stapel, waarin niet één van de verzen wordt opgenomen die hij publiceerde onder het pseudoniem Ton Ven. De argeloze intekenaar denkt nu alles van zijn favoriete auteur te gaan bezitten, maar mevrouw Funke-Bordewijk en de haren hebben anders beslist: de gedichten, waaronder de schitterende parodieën op Tollens en Lodeizen, hadden ‘te weinig niveau’.
De laatste en niet de minste verklaring voor de geringe waardering van het ‘light verse’ ligt opgesloten in de aard van het genre. Een humoristisch dichter moet leuk zijn, altijd, iedere keer. Als hij faalt, dan is hij flauw, en erger bestaat niet. Een serieus dichter heeft het een stuk gemakkelijker: al schrijft hij nog zo'n hermetische poëzie, geen criticus zal het hem aanrekenen, al is het maar uit angst dat zijn gevoel voor poëzie te kort schiet. Ik denk dat het moeilijker is een humoristisch vers te schrijven dan bij voorbeeld een elegie. Wie met de beschrijving van menselijk leed een traan kan verwekken is een minder groot kunstenaar dan degene die daarmee een lach veroorzaakt.