Kille duisternis
Dit rijke, komische verhaal over een niet-produktief alter ego is gespeend van neerbuigende zelfgenoegzaamheid. Het fascinerende van beide boeken, maar vooral van de laatste, is Updikes intieme en subtiele betrokkenheid met zijn personage, het indringende gevoel van ‘voor hetzelfde geld was ik het geweest’, de kille duisternis die je, zoals in vrijwel iedere goede komedie, net onder de oppervlakte bespeurt. Bech is niet stom; hij is een denkend, geloofwaardig, hecht verbeeld figuur en het feit dat hij als kunstenaar volkomen faalt, dient als voorbeeld, als een waarschuwing die de auteur in de eerste plaats tot zich zelf richt. Het schrijverschap eist voortdurende waakzaamheid.
Het boek begint met een verhaal dat drie briljante miniatuurtjes van literaire steriliteit geeft. Bech is zo dom bij iemand op bezoek te gaan die zijn werk verzamelt maar die hij alleen van de telefoon kent: hij belandt in een huis waar alles ingemaakt en versteend lijkt, en nergens een boek te zien is. Zijn eigen boeken blijken in een kast te liggen, opgestapeld als goudbroodjes, een investering. Vervolgens bedenkt hij, in een poging zijn gestrande reuze-roman Think Big vlot te krijgen, een vrouwelijk personage die het gevaarte misschien weer gang kan geven. Maar dan ontmoet hij haar in levende lijve, althans iemand die veel van haar weg heeft, en de echte vrouw laat hem zoveel van zich zelf zien dat de fictieve verdwijnt: Once again Think Big ground to a grateful halt. Daarna wordt Bech naar een Caribisch eiland gestuurd om 28.500 handtekeningen te zetten voor anderhalve dollar per stuk, ter gelegenheid van een speciale uitgave van zijn novelle Brother Pig uit 1957. Het zetten van al die handtekeningen begint hem steeds meer op zijn zenuwen te werken en hij raakt achter op het schema. Aan het eind van het verhaal zien we hem op het subtiele toppunt van onmacht, met zijn pen in de aanslag, niet eens meer in staat zijn eigen naam te schrijven. We volgen Bechs carrière als cultureel ambassadeur, en zijn seksleven, in twee series van elkaar afwisselende scènes, die Bechs vermoeidheid en verwarring weergeven, heen en weer flitsend tussen televisie-interviews in Toronto en Sydney, en spreekbeurten in Afrika en het Verre Oosten. Dit deel van het boek is afmattend en niet alleen vanwege Bechs chronische jet-lag, en we zijn blij als Updike hem voor nieuwe beproevingen stelt: Bech treedt in het huwelijk.
John Updike, tekening van Levine
Bech en zijn bruid gaan op reis, eerst naar Israël waar ze fel christelijk blijkt te zijn. Ze heeft het voortdurend over ‘het heilige land’ en raakt alleen al bij de gedachte dat ze daar is seksueel opgewonden. Bech laat zich met tegenzin de Klaagmuur opslepen en meetrekken naar het Heilig Graf, dat hij beschrijft met de gedenkwaardige woorden: ‘garbage, of an ultimate sort.’ Hij vindt het hele land deprimerend: ‘just a ghetto, with farms.’ In Schotland, waar de voorouders van zijn vrouw vandaan kwamen, voelt hij zich meer op zijn gemak: ‘Bech liked Great Britain since its decline was as notorious as his,’ en Schotland is, ook net als hij, ‘built solid of disappointments.’ Hij overlaadt zijn kersverse vrouw met geschiedenisverhalen en zij klaagt dat hij haar binnen de kortste keren verteerd zal hebben, een personage van haar gemaakt zal hebben. Bech schrijft weliswaar geen woord, maar hij is op en top schrijver.