Verzwijgen
Een tweede misverstand geldt, zoals gezegd, het na 1970 verschenen werk. Volgens Leus vormen de laatste twee bundels, samen met De zwarte Muze een trilogie, en zo zal het ook wel zijn. Na Hercules-Richelieu en het door zelfretoriek voor de helft ongenietbare Nostradamus, de trilogie van de scheppende overvloed, nu de trilogie van een moeizaam op het zwijgen (en op somberte en aftakeling) bevochten melancholie. In een tot dan toe niet gepubliceerd gedicht uit Gedichten 1954-1968 heeft Snoek het over ‘elk gedicht/dat ik bij wijze van verzwijgen heb volbracht./Krachtens de nacht’. En in Welkom in mijn onderwereld heet het: ‘mijn woord is zeldzaam, uiterst schaars en pijnlijk/zoals een druppel melk uit een zegspier verkregen.’
Ik geloof namelijk nog altijd niet dat Snoek in die tijd is gaan schilderen uit een creatief ‘teveel’. Hij kondigt op het eind van zijn Gedichten 1954-1968 al een periode van ‘produktief zwijgen’ aan, maar dat zwijgen heeft hij tandenknarsender volbracht dan hij het laat verschijnen, denk ik.
Misschien juist daarom behoort de slotcyclus uit Welkom in mijn onderwereld, namelijk Overwintering in de verkeerde iglo, tot de hoogtepunten van de gehele Snoek. Het werd de hoogste tijd dat hij het tiental sleutelwoorden waaruit zijn werk bestond, en die hij ooit zelf opnoemde: ‘water, schaduw, licht, duister, goud, weelde, waarheid, verte, ruimte, aarde, drinken, dragen, worden’ (geciteerd door Lieve Scheer, De poëtische wereld van Paul Snoek) verruimde. Hij had dat al in Gedrichten gedaan uiteraard, maar dat waren geen Snoek-gedichten, maar anti-Snoek-gedichten, door Snoek zelf. (Dank zij Leus' tekstbezorging kun je zelfs zien hoe Snoek daarbij te werk ging, omdat Leus ook een bundel opneemt, Op de grens van land en zee, gedichten bij foto's van Martien Coppens, die voordien enkel als relatiegeschenk van de chemische fabriek Van der Grinten N.V. hadden gecirculeerd. Daarin staat namelijk de eerste versie van Zeefauna, het openingsgedicht van Gedrichten, over de kwal. Die eerste versie is klassiek-Snoeks [p. 396]. In de uiteindelijke versie [p. 473] heeft Snoek zijn oorspronkelijke klad verbeterd, er vervolgens de zelfretoriek in onderkend, en er ten slotte ook zelf de doodsteek aan gegeven, in een wat mij betreft - maar ik heb een zeer vulgaire smaak - onbedaarlijke slotregel: ‘Kloot, zei de kwal. Herken je me niet?/ Ik ben de weggesneden kut van Ester Williams.’)
De meeste Gedrichten waren echter niet van dit niveau (?), en hun kwaadaardigheid kwam van buitenaf, zeebezoedeling, luchtvervuiling, en meestal gewoon gratuite science fiction. In zijn laaste twee bundels laat hij ook de aftakeling in zich zelf toe. Nieuwe sleutelwoorden zijn verdriet (een dubieus woord, maar bij Snoek kan het), ijs, sneeuw, kou, wormen en maden. (Snoek heeft vaak, meestal om de vrouwen in zijn gezelschap te epateren, wormen opgegeten, maar besefte daarbij wel degelijk dat die wormen ooit hun recht op antwoord kregen.)
Snoek is gescheiden, opnieuw getrouwd en op 't eind bijna opnieuw gescheiden (‘Ik weet het, mensen die ik heb bemind,/ het was een straf mij