Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Boudewijn BüchHet zomerse strandleven is niet aan mij besteed. Toen ik ooit als tiener in Barcelona was, dacht het gezelschap jongeren waarmee ik reisde dat ik gek werd. Terwijl de jongens zich opmaakten met gitaren en James Bond-pockets naar het strand te gaan, nam ik de ondergrondse naar de stedelijke bibliotheek. Ik vind boeken en bibliotheken mooier dan meisjes - zei ik terwijl ik de camping verliet. Bibliotheken hebben een eigenaardige aantrekkingskracht op mij. Toen ik onlangs iemand afhaalde in de bibliotheek van het Amsterdamse Oost-Europa Instituut, moest ik toch weer even tussen de rekken, zoals ik dat noem. Ik bekeek het ene plankje Albanië en trof daar een curieus deeltje van Gorrit T.A. Goslinga The Dutch in Albania. De beschrijving van dit boekje is op zich al interessant: de auteur schreef het voorwoord in 1971 te München, het werd uitgegeven in Rome (1972) en gaat over een Nederlands legertje dat tussen 1913 en 1914 verblijf hield in het toen roerige Albanië dat bestuurd werd door een aldaar neergepote prins, een neefje van koningin Wilhelmina. Iedere bibliotheek fascineert mij, ook al valt hij ogenschijnlijk volstrekt buiten mijn aandachtsveld. Wat boekerijen namelijk gemeenschappelijk hebben, is een vreemde lichtval, een uitzonderlijke rust en een dubbele geschiedenis: de historie van een boekverzameling en de geschiedenis van ieder boek apart. Ieder boek heeft een ontstaansgeschiedenis (Lowry's Under the Volcano, bij voorbeeld een hele bizarre) en het boek in zijn gedrukte vorm leidt weer een eigen leven; ieder exemplaar gaat een reis maken langs eigenaren, antiquariaten, veilingen et cetera. De dood van een boek vindt plaats in de papiermolen. Van sommige boeken, zegt men, is geen exemplaar meer voorhanden. Toch is er in de meeste gevallen nog wel één exemplaar. Dat staat dan ergens in een bibliotheek. En het blijft daar staan - als het niet in een particuliere boekerij staat - tot het einde der tijden. Als er geen bommen vallen.
De vernietiging van bibliotheken door oorlogsgeweld, geestdrijverij of brand is vreselijk. De bibliotheek van het Spinozahuisje, te Rijnsberg, werd gelukkig voor een groot gedeelte na de oorlog teruggevonden in Duitsland maar unieke kunsthistorische boekwerken zijn nimmer meer onder de rokende puinhopen van Dresden vandaan gekomen. De meest voortreffelijke bibliotheek op het gebied van drugs en hun geschiedenis, de Fitz Hugh Ludlow Memorial Library in San Francisco ging een aantal jaren geleden in vlammen op. Dat de hele wereld over de brug kwam toen de boekencollecties van Florence in een furie van water en modder terechtraakten, gebeurt niet vaak. De Florentijnse schatten zijn goeddeels gerestaureerd doch de Ludlowcollectie kunnen wij nog slechts dromen. De gedroomde bibliotheek is ideaal. Zij bevat een uitgewogen collectie die door de eigenaar als volledig wordt beschouwd. Zij is opgesteld in een fantastische ruimte, zij kent boeken in prachtige reliures en een zachte, grijze lichtval. Deze bibliotheek bestaat niet. De bibliotheek van het British Museum is uiteraard wonderschoon maar zij is me te gigantisch. De bruikbaarheid van de University Library of East Anglia (Norwich) is optimaal maar zij is mij te modern, te mechanisch. De onvolprezen Bodleian Library in Oxford is mij te museaal. De bibliotheek van het Deutsches Literaturarchiv (Marbach) is mij te eenzijdig en de Herzog August Bibliothek (Wolfenbüttel) is zo overdonderend van rijkdom dat ik er na ieder bezoek totaal verzenuwd uitkom. De bibliotheek van Milaan is eerder een bijenkorf dan een hele grote boekenkast. Toch zijn deze zes bibliotheken bibliothecaire monumenten. | |
De mooiste ter wereld?De ideale bibliotheek, zoals ik mij die voorstel, is een boekenkast waarin ik kan wonen. Boekverzamelingen die aan dat ideaal raken - maar ik heb het dan meer over ruimte en ambiance dan over de opgestelde boeken - zijn de Douzakamer van de Leidse universiteitsbibliotheek, de Bibliotheca Rosenthaliana (UB van Amsterdam), de bibliotheek van het Rijksmuseum in de hoofdstad en... Ja, welke bibliotheek is de mooiste ter wereld? Laat ik vooropstellen dat ik lang niet alle bibliotheken heb gezien. Vervolgens is in mijn optiek ‘mooi’ niet zozeer een eerste eis aan een bibliotheek maar het feit dat ik mij er gelukkig voel. Dat komt meestal door de sfeer die er heerst. In de bibliotheek van het Thomas Mann-Archiv (Bodmerhaus, Zürich) voelde ik mij opperbest, in de bibliotheek van het Biohistorisch Instituut te Utrecht voelde ik mij zeldzaam ongelukkig en opgejaagd. Bibliotheken waar ik mij bij voorbaat ongelukkig voel zijn gebouwen en zalen waarin boeken staan die ik niet kan lezen. De collecties te Cairo, Tunis en Fez zagen er somtijds schitterend uit maar ik begreep niet wat al dat gekriebel op de boekband betekende. Rondleidende heren konden mij ook niet uitleggen waarover de boeken gingen; ik neem aan over islamitische kunst en cultuur. Daarentegen herinner ik mij een bezoek aan de verzameling schaakboeken in de UB van Amsterdam. De beheerder van deze exclusieve collectie sprak zo meeslepend over ‘zijn’ bezit dat ik er ernstig over gedacht heb mij te werpen op het verzamelen van publikaties over schaken (terwijl ik een grondige afkeer heb van spelletjes). Toen de conservator mij een gestencild blaadje liet zien, ik meen de enige aflevering der Arnhemse Gemengde Gereformeerde Schaakverenigingsberichten, raakte ik evenzeer als hij in vuur en vlam. Bibliotheekliefde houdt zeker niet uitsluitend verband met de liefde voor een bepaald genre boeken. Zo dat wél waar zou zijn dan riep ik de collecties van de stadsbibliotheek van Charleville-Mézières (met haar fameuze Rimbaud-kasten) en Weimar (Goethe, indien ik mij niet vergis) tot de hoogtepunten van mijn bibliotheekwoede uit. Ik moet toegeven dat ik aan een wankel, driekantig tafeltje te Charleville-Mézières het nodige bibliothecaire genot heb ervaren doch er was steeds iets mis: de kleur van het licht, de domheid van het bedienend personeel of de gepleegde systematiek. Ik kan eigenlijk maar één boekverzameling op de wereld noemen waar ik mij tot aan de grens van de boekvoldoening heb kunnen begeven. Het is de bruine, schaars doorlichte zaal van het Rijksmuseum voor de geschiedenis van de Natuurwetenschappen en van de Geneeskunde, Museum Boerhaave, te Leiden. Ik heb er nooit iets écht gezocht, ik ben er nooit langer dan een half uur geweest maar deze zaal heeft het bijna volmaakte timbre van de gedroomde bibliotheek. De gedroomde bibliotheek is vooral literair. Het boek over gedroomde bibliotheken bestaat niet. Totdat ik op een winternamiddag in een boekhandel sta. Emile B. stapt op mij af terwijl hij een van een plank genomen boek aan mij toont: ‘Ken je dit?’ ‘Ja,’ wil ik zeggen, want je wilt niet onderdoen. ‘Nee,’ zeg ik, gelukkig. Emile B. koopt het boek op zijn kosten en schenkt het mij. Een uurtje later thuis zit ik het te lezen in mijn eigen, particuliere bibliotheek. Het wanstaltig getypografeerde boek is geschreven door Klaus Döhmer en heet Merkwürdige Leute, Bibliothek & Bibliothekar in der Schönen Literatur (Würzburg 1982).
Het boek over de fictieve bibliotheek bestaat dus. En er is wat afgeschreven en afgedroomd over bibliotheken in de schone letterkunde! Döhmer is een gek, dat is zonneklaar. Hij heeft een boek geschreven met honderden citaten van literatoren over bibliotheken en bibliothecarissen. Zijn boek is niet uitputtend maar - voor zover mij bekend is - het enige dat een systematisch inzicht geeft in Sir Winston Churchills, Henry James', James Joyce's en Arthur Rimbauds (om maar enkele te noemen) bibliotheek- | |
[pagina 29]
| |
liefde of -haat. Döhmers boek is, nogmaals, het boek van een gek. Een boek, dat ik had willen schrijven. De auteur heeft tienduizend schrijvers vergeten, bij voorbeeld Frans Kellendonk, die in Letter en Geest (1982) als een der weinigen in de contemporaine Nederlandse letterkunde de bibliotheek gestalte zou geven, doch Döhmer heeft een begin gemaakt.
Atlastempel, ontwerp en uitvoering Müller, Utrecht
(Foto: Klaas Koppe) | |
Prestige-bibliotheekDe best denkbare bibliotheek maak je zelf. Je bent bij de keuze van boeken niet afhankelijk van de vraag van een lener maar uitsluitend van je eigen obsessies of hartstochten. Zo'n bibliotheek komt in de bellettrie voor (de boekerij van prof. Kien in Canetti's Die Blendung) maar uiteraard ook in werkelijkheid. Een boek met foto's en prenten van schrijvers en verzamelaars in hun eigen bibliotheek, zou een heel mooi boek kunnen worden. Er zitten of staan op die afbeeldingen altijd trotse eigenaars tussen hun bezit. Neem nu eens de schitterende aquarel van Eduard Hildebrandt ‘Alexander von Humboldt in zijn studeerkamer’ (1856, afgedrukt in Douglas Botting Humboldt and the Cosmos, Londen 1973, p. 270-71). In zo'n grote boekenkast zou je als kijker en lezer willen wonen. Jeanne Reineke van Stuwe's boek Het menschelijk beeld van Willem Kloos is door de jaren heen reeds voldoende belachelijk gemaakt. Toch is het één van de weinige boeken die drieëntwintig bladzijden lang de inventaris geeft van een Nederlandse schrijversbibliotheek in zijn toen nog oorspronkelijke staat. De krankzinnige, bijgetekende foto tegenover blz. 137 laat een apetrotse Kloos zien tussen zijn duizenden boekdelen. Veel (vroeger) particuliere bibliotheken die de tijd hebben doorstaan, zijn in oorsprong vaak opgezet als prestigeverzameling. Niet zozeer werd een collectie begonnen vanuit bibliofilie maar vooral uit de zucht om indruk te maken op mensen en de omgeving.
In Amerika is het inrichten van een prestigebibliotheek nog steeds gemeengoed. Hier is vaak de beleggingswaarde van boeken een reden. Een voorbeeld kan men reeds enige jaren zien in de tv-serie Dynasty; de bibliotheek van de oliemiljonair Blake Carrington is een typisch voorbeeld, zeker qua inrichting, van een ruimte om indruk te maken op bezoekers. De bezoekers worden dan ook ontvangen in deze grote kamer met boeken tot aan het plafond. De prestigebibliotheek van dit genre werd in de vorige eeuw vooral in Engeland uitgebouwd. Vreemd genoeg komen beschrijvingen van dit soort bibliotheken veel minder voor in de schone letterkunde dan in de detective-, spook- en triviale literatuur. Vooral heeft men er in de detectiveverhalen een gewoonte van gemaakt, dikwijls op een verrukkelijk manier, bibliothcckruimten sfeervol te beschrijven. De vooroorlogse Nederlandse Doyle-adept Ivans was in staat de sfeer van de Engelse library raak te treffen: ‘De bibliotheek was mij welbekend van mijn vroeger verblijf op Stockton Court. Het was een groot, langwerpig, met zwaar eikehout betimmerd vertrek dat uitzag op het brede grasgazon (...) De smaakvolle beelden van vroeger stonden nog alle op hun plaats, maar de kostbare boekenverzameling was door mijn schoonvader aan de universiteit van Cambridge vermaakt, zodat de eindeloze boekenrijen, die vroeger langs de muur van het vertrek gerangschikt stonden, plaats hadden gemaakt voor een vrij magere boekverzameling’ (De dwerg van Stockton Court, gecensureerde herdruk 1978). Een zeer levensecht beeld van een slotbibliotheek geeft Conan Doyle in zijn verhaal ‘De verlakte dood’ (Tales of mystery, 1922). | |
RaadselachtigDe hoge frequentie van het optreden van bibliotheken in spook-, misdaad- en detectiveverhalen heeft ongetwijfeld te maken met het ‘geheimzinnige’ dat een bibliotheek bijna altijd heeft. De stilte, de gangetjes, het stof - het maakt een bibliotheekzaal een beetje raadselachtig. Ik ben wel eens bang geweest in de sombere zalen van de medisch-historische bibliotheek van de Wellcome Foundation te Londen. In het verfijnde bibliotheekje van Maurice Ravel te Montfort l'Amaury dacht ik dat er engeltjes en toverfeeën uit de kasten zouden komen.
Het inrichten van een eigen, particuliere bibliotheek heeft, afgezien van het prestigedoel (Hitler en de politiek-literaire zwerfkat Gerhart Hauptmann waren daar recentelijk meesters in), slechts weinig voordelen. Het is een vermoeiend beroep onbezoldigd bibliothecaris van je eigen bibliotheek te zijn. Vooral omdat het boekbezit de gehele woning gaat terroriseren en dat er niet gestookt wordt ten behoeve van mensen maar van boeken. Er komt een ogenblik dat een boekencollectioneur niet meer in zijn huis woont maar in zijn boekenkast. En als de kasten volraken, moet de verzamelaar zijn eigen huis uit. Iedere boekenverzamelaar wordt een maniak. Er komt bij ieder van hen het ogenblik dat zijn liefde voor bandjes uitgroeit tot een manie. Toch zijn juist uit particuliere collecties de beroemde, grote bibliotheken ontstaan. Het moment dat de liefde voor het boek uitgroeit tot koop- en verzamelwoede gaat altijd samen met de aanschaf van een pronkkastje. Als de boeken achter glazen deurtjes komen of een fanaticus een tempel om zijn atlassencollectie laat bouwen - en hij bestaat, ik ken hem bijzonder goed - dan is het stadium van de boekenkast verlaten en het tijdperk van de bibliotheek aangebroken. Dan mag hij Jorge Luis Borges nazeggen: ‘De bibliotheek bestaat ab aeterno. Zij zal blijven bestaan: verlichtend, eenzaam, oneindig, volmaakt, onbewegelijk, gewapend met kostbare delen, overbodig, onuitroeibaar, geheim.’ Vaak droom ik dat ik overlijd in een bibliotheek. Was het Jean Paul niet die schreef dat bibliotheken ‘literaire begraafplaatsen’ zijn? ■ |
|