| |
| |
| |
Wat te doen? Op reis!
Een onderzoek naar de ‘condition féminine’
Denken over liefde en macht door Kiki Amsberg en Aafke Steenhuis Uitgever: Van Gennep, 214 p., f29,50
Diny Schouten
Zijn reizen geestverruimend? Kant moet ooit gezegd hebben dat een mens niet méér ervaren kan dan het uitzicht dat het dakvenster van zijn eigen zolderkamer hem biedt. Door op reis te gaan wordt die bovenkamer gelucht, dat is natuurlijk zo, maar onze beperkte blik maakt het uitzicht niet ruimer.
Kiki Amsberg en Aafke Steenhuis, die zich op reis begaven om veertien ‘wijze’ vrouwen te ondervragen over hun standpunten inzake liefde en macht, verwachtten er veel van. Ze wilden antwoorden hebben op vragen, want: ‘We lopen vast in ons werk, in ons persoonlijk leven. De vrouwenbeweging heeft weinig nieuwe initiatieven en wordt in het defensief gedrongen. En zelfs het voortbestaan van de wereld is niet meer een vanzelfsprekendheid. Zoveel problemen, vragen. We moeten wat doen, zeggen we. Wat? Op reis. Naar antwoorden op onze vragen, zoals in vroeger tijden avontuurlijke geesten in Santiago de Compostela, Canterbury, de Italiaanse renaissancesteden, en later in Parijs of Berlijn, naar inzicht en inspiratie zochten. In februari stappen we op het vliegtuig, voor een drieweeks bezoek aan de Verenigde Staten. Onze tocht voert langs een reeks scherpzinnige vrouwen, en wordt later in verschillende Europese steden voortgezet.’ De vraaggesprekken met feministische schrijfsters (goeroes klinkt onaardig) werden inmiddels voor een deel uitgezonden door de VPRO en in kortere vorm gepubliceerd in De Groene Amsterdammer en Intermediair. Welke inzichten, of: uitzichten, verwierven de twee redactrices zich, na de twee jaar van hun ‘schrijfstersproject’, na al de kilometers, de vliegtuigen, de wachtkamers, ‘de cafés en terrassen, de boeken en papieren, de chocola en wijn’? De conclusies staan handzaam samengevat in de laatste twee alinea's van de inleiding: ‘Fundamenteel is dat we afkomen van de frustrerende, noodlottige tweedeling tussen de koesterende, afhankelijke vrouwen en vervreemde mannen. (...) Vrouwen hebben zich altijd afzijdig gehouden van de macht. Maar als je een wereld waarin deze krachten bestaan, het militarisme, het technofascisme, accepteert en er niets tegen doet, ben je er medeplichtig aan. Vrouwen moeten zich van de macht meester
maken.’
Aafke Steenhuis en Kiki Amsberg
Applaus. Het is alleen niet erg belangrijk, tot zulk ‘inzicht’ gekomen te zijn. Het spijt me dat ik het zo onwelwillend zeg. In de woorden van Doris Lessing: ‘Je moet op een punt komen waarop je begint in te zien dat meningen nogal oppervlakkig zijn en dat het belangrijker is wat mensen doen.’
| |
Aantrekkelijk
Liefde en macht. Het is een aantrekkelijk onderwerp, en het is ook een aantrekkelijk, niet zo erg pretentievol boek. Mijn bezwaar is dat als je mensen naar hun mening vraagt, dat ook precies is wat je krijgt, hun mening. Wat vinden Kate Millett, Nancy Friday, Phyllis Chesler, Lillian Rubin, Nancy Chodorov, Margarete Mitscherlich, Maria Antonietta Macciocchi, Luce Irigaray, Suzanne Brjøgger, Andreas Burnier, Doris Lessing, Elisabeth Wilson, Eva Forest en Joyce Lussu van mannen, macht en seks? Lees Sexual Politics, My Secret Garden, Women and Madness, Women of a Certain Age, The Reproduction of Mothering, Vrouwen en fascisme, Ce sexe qui n'est pas un, Verlos ons van de liefde, The Golden Notebook, Women and the Welfare State, Padre Padrone Padreterno, en andere canonieke teksten, of lees de samenvattingen die Amsberg/-Steenhuis ervan geven. Vrouwen zijn zus. Vrouwen zijn zo. Mannen zijn zus. Nee, mannen zijn juist zo. Dat is wat ze vinden. Maar de inleidingen bij de interviews onthullen veel van hun gedrag, en dat is veel interessanter.
Phillis Chesler is ‘teleurgesteld in mannen’. Haar man heeft haar en de vijf maanden oude baby verlaten, hij kon de verzorging van hun kind niet langer aan. Nancy Friday, die verzekert dat ze nooit zoveel bereikt zou hebben in haar leven zonder de steun van Bill, ‘my Rock’, treffen de beide interviewsters aan in aanwezigheid van een slechtgehumeurde echtgenoot. Ze zou Bill nooit ontrouw durven zijn, bekent Friday, ‘omdat ik vrees dat als hij erachter zou komen hij op zou stappen’. Friday schrijft boeken over de seksuele fantasieën van vrouwen. Haar theorie is dat die fantasieën masochistisch zijn omdat seks niet mag van onze moeders. We proberen ons schuldgevoel daarover om de tuin te leiden door te dromen over verkrachting, liefst door ‘artsachtige types’. Zo blijven we fatsoenlijk.
| |
Krachtsinspanning
Margarete Mitscherlich, die het voorstel doet de penisnijd voortaan symbolisch op te vatten, als terechte jaloezie op de bevoorrechte klasse, gaat toch maar koffie zetten als haar echtgenoot drenst dat hij geen thee wil. Van Lillian Rubin vermelden de bezoeksters geïrriteerd dat ze haar mans kookkunst zo uitbundig prijst ‘dat onze complimenten erbij wegvallen’. Kate Millett laat zich verwennen door jonge bewonderaarsters: ‘de meisjes prikken in rijst en sla terwijl ze vol verering naar Kate ogen’. Nancy Chodorov, schrijfster van een ‘revolutionair’ genoemd boek over het moederen (ze stelt voor ook mannen een koesterende rol te geven in het ouderschap) wordt aan het einde van het gesprek opgebeld door de vader van haar zeer jonge baby. Of ze gauw thuis wil komen, hij kan de zieke baby niet aan. Nancy spoedt zich huiswaarts.
Kortom, in het gezelschap van de geportretteerden valt niet zo een twee drie iemand aan te wijzen die rücksichtslos en zelfverzekerd genoeg lijkt om zich macht toe te eigenen. Joyce Lussu, Italiaanse activiste voor wereldvrede, is de enige die een ambitie daartoe uitspreekt: ‘En ik? Ik wil minister van defensie worden!’ Maar ze is achtenzestig, en ze is het niet geworden. Maria Macciocchi formuleert het probleem meedogenloos: ‘Feministen zeggen nooit tegen vrouwen, wat volgens mij absoluut noodzakelijk is, dat om een goede journaliste, politica of wat dan ook te worden, je een hele grote krachtsinspanning moet leveren. Zoals Churchill indertijd tegen de Engelsen zei: “U staan jaren van ontbering en lijden te wachten, kou en honger, maar u zult overwinnen.” Feministen hebben nooit de moed gehad om zo'n oorlogstoespraak tot vrouwen te houden. Het is veel makkelijker om naar de badkamer te gaan, je een beetje op te maken, een beetje te glimlachen en van dag tot dag te leven.’ Amsberg en Steenhuis lijken te glimmen, als zo iets gezegd wordt. Maar leren ze er iets van? Staat het zolderkamerraam wel open, eigenlijk? Die vraag is vooral van belang als er eens een echte andersdenkende aan het woord is.
Doris Lessing, bij voorbeeld. ‘Kiki’ (Ik heb bezwaar tegen het cosy gebruik van de voornamen. Tegen Irigaray: ‘“Dit is Aafke, ik ben Kiki,” probeert Kiki.’ Het vermag Irigaray niet te vertederen. Een beetje kinderachtig is het onderscheid:
| |
| |
‘Andreas’ en ‘Suzanne’ tegen Burnier en Brøgger, maar niet ‘Doris’ tegen Lessing, of ‘Maria’ tegen Macciocchi.), Kiki dus, laat zich in het gesprek met Doris Lessing ontvallen dat een Nederlandse ex-minister, de vroegere topman van het Internationaal Monetair Fonds, bij de soefi-beweging is. ‘Ik vroeg hem: “Hoe kunt u aan de ene kant geloven in harmonie en aan de andere kant de leider zijn van een machtige kapitalistische organisatie?”’ Lessing is niet onder de indruk van zulke verontwaardiging: ‘Toen ik dertig was, dacht ik ook dat iedere zakenman per definitie slecht was. Toen ik Het Gouden Boek herlas dacht ik, mijn God, die twee vrouwen beschouwen iedereen die een bedrijf leidt als moreel verwerpelijk. Ik beschouw dat nu als sentimenteel geklets, weet je. Maar het was onderdeel van het denken van die tijd.’ Het is duidelijk dat de interviewsters een beetje schrikken van zo'n rare, reactionair geworden dame, die ook nog zegt in atoomschuilkelders en God te geloven. Lessing, die een wat gekwelde indruk maakt, is nog zo aardig om ze uit te leggen wat er gaande is: de onwil om van andersdenkenden iets op te steken. ‘Een heel primair proces, waar we ons niet van bewust zijn is dat we, zodra we volwassen worden en kunnen kiezen, mensen om ons heen kiezen die niet afwijkend van ons zijn, die ons niet in de war brengen omdat ze anders denken. We kiezen mensen waarvan we zeggen We do like them, dat wil zeggen, they are like us. We leven dus in een lieflijke cocon van mensen die net zo zijn als wij. Dat is een vorm van hersenspoeling waaraan we ons onderwerpen.’ Zei Kant niet hetzelfde? In de inleiding krijgt Lessing de kwalificatie cynisch mee. Het is de aloude truc om de brenger van slecht nieuws van een kwade inborst te betichten, en bovendien een
heel comfortabel mechanisme om je te bevestigen in je gewoonte, alleen te luisteren naar wat je graag hoort.
| |
Hiërarchie
Thuisgekomen vragen de reizigsters zich af, hoe ze de feministische vrouwen van wie ze de theorieën ‘heel goed’ vinden, moeten beschrijven. ‘Uitstekend, uitnemend, imposant, indrukwekkend, belangwekkend? Als je de betekenis ervan tot je door laat dringen, krijg je het merkwaardige beeld van een vrouw die boven de anderen uitsteekt, die harder loopt, die zwaardere gewichten heft. Kortom, het zijn allemaal termen die hiërarchie en concurrentie inhouden. Wat voor woorden kunnen wij wél gebruiken om deze vrouwen te beschrijven?’
Hiërarchie bestaat niet. Eh, hóórt niet te bestaan. We zijn allemaal gelijk. Hoewel, die mevrouw Friday, en mevrouw Chodorov, en mevrouw Rubin lijken me een stuk stommer dan mevrouw Lessing of mevrouw Macciocchi. En nog iets: het lijkt me moeilijk om je mening en je gedrag met elkaar in overeenstemming te brengen, als je vindt dat hiërarchie niet hoort te bestaan, maar dat vrouwen zich wel meester moeten gaan maken van de macht. Dat laatste zal toch alleen maar lukken als die ene merkwaardige vrouw zwaardere gewichten heft en harder durft te lopen dan de anderen, denk ik.
■
|
|