Drenkelingen terug in zee
Patrick Modiano maakt passen op de plaats
De si braves garçons door Patrick Modiano Uitgever: Gallimard, 197 p., f28,80
Ed Jongma
Het nieuwste boek van Modiano, De si braves garçons (Jongens waren wij, maar áardige jongens), vormt de zoveelste variant van zijn obsessie, die hij zelf in het voorwoord van Emmanuel Berl: interrogatoire, kenschetst als: ‘de tijd, het verleden en het geheugen.’ Hij kiest ditmaal voor een klassiek thema, dat zich het best laat illustreren aan de hand van Duviviers film Carnet de bal, waarin een jonge vrouw een tien jaar oud balboekje terugvindt, en vervolgens op zoek gaat naar de mannen die op die avond een dans met haar hadden afgesproken. Het wordt, zoals men mocht verwachten, een ontluisterende serie ontmoetingen, want het leven laat nu eenmaal weinig intact van de illusies die men op jeugdige leeftijd koestert.
In De si braves garçons gaat het eigenlijk niet anders, zij het dat er nu geen vaste leidraad is als een balboekje, maar een aantal toevallige ontmoetingen die de verteller terugvoeren naar de jaren die hij doorbracht op het chique internaat Valvert, waar jongens zaten zoals hij, onbestemd, van rijke ouders, kosmopolieten, kortom afkomstig uit die vage wereld, die men langzamerhand zó goed heeft leren kennen bij Modiano, dat de vaagheid al haast een vertrouwd attribuut is geworden, dat de geheimen eerder prijsgeeft - via suggestie - dan dat zij verborgen blijven. Bij een ontmoeting met Newman, een van de vroegere medeleerlingen, noteert de verteller: ‘Ik durfde hem geen vragen te stellen. Op de School al hulde Newman zich in mysteries, en als je iets meer wilde weten over hem - zijn adres, zijn precieze leeftijd, zijn nationaliteit -, dan glimlachte hij zonder antwoord te geven, of hij gaf het gesprek een andere richting.’
Valvert betekende voor deze jongens een rustpunt, een oord, waar onder de strakke leiding van de directeur Jeanschmidt, structuur en duidelijkheid heersten. Men voelde zich geborgen, en beschermd tegen de ongewisheden van de ‘wereld daarbuiten’, waarin ouders huisden die te duidelijk een eigen leven hadden te leiden, om zich ook nog te kunnen bekommeren om het lot van hun kinderen. Als Modiano de ouders laat spreken over hen, dan gebeurt dat ook in vage, afwezige bewoordingen, waaruit alle interesse lijkt te zijn vervluchtigd. Een van de vriendjes van de verteller, Christian Portier, bij wie hij vaak thuiskomt, leeft in een soort latrelatie met zijn moeder, dat wil zeggen dat zij hem ergens in het flatgebouw waar zij wonen een kamertje heeft gegeven waar hij ‘zelfstandig’ kan leven, maar die zelfstandigheid slaat meer op haar, want zij wil vrij zijn om haar frequent wisselende minnaars te kunnen ontvangen. Veel later blijkt zij aangespoeld te zijn in Nice, waar zij met een oudere man getrouwd is, en kamers verhuurt. Als de verteller haar vraagt naar Christian, antwoordt zij: ‘Hij woont in Canada. Ik heb al sinds lang niets meer van hem gehoord (...) Ik denk dat hij me niet meer wil zien (...) - Waarom niet? - Zij haalt haar schouders op, - hij zal me wel een hoop dingen verwijten (...) Eigenlijk had ik nooit een kind moeten hebben (...) De oude met wie ik getrouwd ben, weet zelfs niet eens dat ik een zoon heb.’