Onbekend
Maar Pritchetts confrères zwaaien hem de hoogste lof toe. Op de flap van zijn Collected Stories staan verschillende indrukwekkende citaten, waaronder een van Frank Kermode, die zegt: ‘Hij is zo duidelijk verreweg de beste nog levende Engelse schrijver, dat het nauwelijks meer gezegd hoeft te worden.’ Die uitspraak heeft iets van een Nobelprijs: er blijven een paar interessante vragen in de lucht hangen. Je kunt je afvragen of er een ‘beste schrijver’ is, zoals er op een gegeven moment iemand is die het snelst loopt of het hoogst springt. Maar als er een is, heeft Kermode gelijk. Toch klinkt de naam Pritchett vele Nederlanders waarschijnlijk onbekend in de oren: er is weinig van hem vertaald en er zijn minstens tien nog levende Engelse schrijvers die grotere internationale faam genieten. Dat komt waarschijnlijk deels doordat Pritchett zich specialiseert in de ‘terloopse’ kunst van het schrijven van korte verhalen en het al even bescheiden essay; en deels doordat hij nooit direct over grote algemene problemen schrijft, maar het buitengewone, de magische mogelijkheden van doodgewone mensenlevens blootlegt. Hij wijdt zich aan het concrete en individuele en generaliseert of moraliseert nooit; hij is geen Anthony Burgess die de Apocalyps of een Graham Greene die de ijdelheid der aardse dingen verkondigt. Maar met zijn verhalen voor je, vijftig jaar volwassen werk, zie je dat ze onder andere een geschiedenis van de Engelsen in de twintigste eeuw vertellen.
V.S. Pritchett
De dikke, toch echt niet zuinige bundel Collected Stories bevat slechts een keuze uit het werk dat Pritchett de afgelopen vijftig jaar heeft gepubliceerd, maar genoeg om een tijd mee zoet te zijn en kennis te maken met een hele zwerm individuen: predikers, weekendfietsers uit de jaren dertig, Londense arbeiders uit de jaren veertig, industriëlen, clubleden, drinkers en geheelonthouders, verliefden en betweters. Pritchett kent de menselijke eigenaardigheden; hij is bij voorbeeld bijzonder goed in vreemde religies (zijn ouders waren Cristian Scientists): The Saint is een zonnig verhaal over iemand die zijn geloof verliest. En hij is goed in liefde, werk en financiële manoeuvres. Hij wordt, net als Balzac, geboeid door de manier waarop mensen hun brood verdienen en is in staat om de bijbehorende werksfeer zo luchtig maar raak te schetsen alsof hij dertig jaar in het vak had gezeten, als vertegenwoordiger (Sence of Humour) of handelaar in antiek (The Camberwell Beauty).
Steeds weer brengt Pritchett met zijn rake, soepele zinnen een merkwaardig figuur tot leven. Het is vaak een ondergeschikt personage, dat zo indringend beschreven wordt dat hij, net als een van Dickens' onbeteugelbare bijfiguren, het verhaal dreigt te overwoekeren en uit zijn evenwicht dreigt te brengen.
‘He had the curly, shining black hair of a sick gypsy, and the lines of a charmer all over his face. His smiles quickly ended in a sudden, stern twitching of his left cheek and eye, like the crack of a whip, which delighted the women.
... Duggie... is lazily well-made, a bufferish fellow in his late fifties, his drooping grey moustache is affable... His nose is just a touch bottled, which gives him the gentlemanly air of an old club servant, or rather of being not one man but a whole club, uttering impressions of this and that. Out of this club his private face will appear... in the middle of one of his long sentences. It is the stare of a man in a brief state of shock who has found himself suspended over a hole that has opened at his feet.
Met plaatsen en steden doet hij hetzelfde (ook in reisbeschrijvingen is hij erg sterk): London was cabbaged with greenery. It sprouted in bunches (...) at the awkward turnings that made the streets look rheumatic (...) Brilliant traffic (...) suddenly whirling round bends and then dawdling in short disorderly processions like an assortment of funerals (...) at the Tube, papers and cigarette litter blowing, in the churchyards women pushing prams. The place was a fate, a blunder of small hopes and admired defeats...