| |
| |
| |
Arthur Koestler, displaced person, overal thuis
Hamiltons biografie over Koestlers middenperiode
Koestler, a biography door Iain Hamilton Uitgever: Secker & Warburg, 416 p., f64,70
Igor Cornelissen
Uit zijn geschriften en door de foto's en karikaturen die de laatste tien jaren van hem zijn gemaakt, rees bij mij het beeld van een poolbeer op. Stevig op de voeten, alert op een vijandige omgeving, krachtig en boordevol fysieke reserves. In de biografie van Iain Hamilton staat een telegram dat hij uit Parijs aan zijn vrouw zond. Daarin noemt hij zich een grote leeuw.
Nadat ik Hamiltons biografie had gelezen, kreeg ik een curieus boekje in handen, kort na de oorlog uitgegeven door De Bezige Bij die hier Koestlers boeken in vertaling uitbracht.
Het boekje, eigenlijk niet meer dan een brochure, bevatte de gesprekken die J.B.Th. Spaan voor het Nieuw Utrechts Dagblad met de schrijver in Wales had gehad, waar Koestler toen een schapenfarm dreef. Zijn jeugd, communistische activiteit, Spaanse Burgeroorlog, de breuk met het stalinisme, de verhouding Amerika-Rusland - het wordt in dat boekje allemaal aangestipt. Een aardige introductie van een schrijver van wie in het Nederlands dan alleen nog maar Nacht in de middag, Dieven in de nacht en De yogi en de volkscommissaris te verkrijgen zijn.
Als Spaan aan Koestler, die zich dan een onafhankelijk socialist noemt, vraagt op welke morele grondslagen hij zijn opvattingen baseert is het antwoord: men houde zich aan de Bergrede. Men moet goeddoen waar men kan, zonder om te zien, zonder te vragen, alleen maar uit liefde tot de naaste. Koestler geeft dan een heel praktisch voorbeeld. In de barre winter van 1946-1947 hadden de lammeren en schapen in Wales veel te lijden! Er was geen voedsel. Kraaien vielen de jonge dieren, die half bevroren op de verstarde weiden lagen aan en pikten ze de ogen uit. Ieder die nog een warm plekje in huis had, heeft toen zoveel mogelijk lammeren in huis genomen om ze te voeden en te verwarmen. Ook mevrouw Koestler. Dat was dan, tot de simpelste vorm teruggebracht, Koestlers geloof: doe wat uw hand vindt om te doen, doe goed waar ge kunt, en betrek zoveel mogelijk gelijkgezinden bij zo'n taak. Beer, leeuw of lammetjes-redder. Zó komen we natuurlijk niet verder.
| |
Zielevervalsing
Als er al van een tragiek bij Koestler sprake is - als want hij is ten slotte zeer produktief geweest, hij is gedrukt, ruim vertaald en ook nog betaald - dan komt dat omdat zijn naam toch vooral aan die ene roman Darkness at Noon, (Nacht in de middag) wordt gekoppeld. Het is de magistrale copulatie van fiction en non-fiction die in 1941 in Engeland verscheen en na de oorlog naar Europa uitwaaide. Koestler gaf daarin zijn verklaring voor het raadsel waarom al die oude bolsjewieken tijdens de Moskouse schijnprocessen door de knieën waren gegaan. Ze hadden schuld bekend aan de meest fantastische misdaden die ze niet eens hadden kunnen plegen. In Rubashow schilderde Koestler de oude intellectuele revolutionair die zich schuldig acht omdat hij zelf te lang meedraaide. Moreel schuldig. Hij had geen hand uitgestoken toen tevoren zijn eigen ondergeschikten belasterd en gearresteerd werden. Rubashow was al gebroken. Dan de partij nog maar een laatste dienst bewijzen. Bij gebrek aan alternatief. De figuur Rubashow was opgetrokken uit de fysieke, morele en politieke trekken van Boecharin, Radek en Trotski. Met dat boek haalde Koestler zich de haat van de hele stalinistische beweging op de hals. Leugens, oordeelde Theun de Vries toen de Nederlandse vertaling uitkwam. Leugens die ‘wortelen in de zielevervalsing, die met het verraderschap gepaard gaat.’ De Nederlandse communisten verklaarden het fonds van De Bezige Bij besmet.
Klanken uit een ver verleden?
Drie jaar geleden bracht de Sua een heruitgave van Nacht in de middag op de markt. Uit een ingezonden stuk in de Groene bleek dat die herdruk niet ‘zo maar’ was gegaan. Twee studenten, die kennelijk bij het uiteindelijk positieve besluit betrokken waren, onthulden dat bij de Sua-redactieraad en de Asva-beleidsraad (toen blijkbaar onder sterke invloed van de CPN) grote weerstand bestond tegen de herdruk. Die tegenstanders moesten wel erkennen dat in het boek een belangrijk probleem aan de orde werd gesteld, de mening overheerste echter dat heruitgave van het boek ‘gevaarlijk was, omdat potentiële lezers niet geacht konden worden het boek op een juiste (dat wil zeggen politiek verantwoorde) manier te lezen. Uitgave van het boek zou rechts in de kaart spelen’.
| |
Relevante informatie
Koestlers leven, in perioden ingedeeld, verdient minstens drie biografieën.
Arthur Koestler
De jaren 1905-1940 wanneer deze in Boedapest geboren gigant wordt gevormd. Fervent zionist, aanhanger van de ultra Jabotinsky die door de socialistische zionisten werd gezien als een militaire fascist. In 1926 vertrok Koestler naar Palestina. Daar kreeg hij zijn eerste baan als journalist van het beroemde Ullstein-concern, dat in Berlijn vier dagbladen uitgaf en verder nog tal van week- en maandbladen. Terug in Europa meldt hij zich als lid van de KPD. Eigenlijk wil men hem niet. Hij zou beter werk kunnen doen als neutraal, maar wel progressief burgerlijk journalist. Hij heeft er ook geen bezwaar tegen om voor de communisten, voor Moskou dus, binnen het Ullstein-concern te spioneren. Dat heette toen natuurlijk anders: voor ons relevante informatie verzamelen.
In juli 1932 heeft hij behalve een voorschot van drieduizend roebels een uitnodiging van de Internationale Organisatie van Revolutionaire Schrijvers in de zak. Hij zal een reportage in boekvorm schrijven over de nieuwe arbeidersstaat. De titel stond al vast: Rusland gezien met burgerlijke ogen.
| |
| |
Als hij het station Bahnhof am Zoo uitrijdt en zijn vriendin hem heeft nagewuifd, voelt hij zich heel even een eenzame reiziger. ‘Toen raakte ik verdiept in een brochure over de groei van de staalproduktie onder het Vijfjarenplan.’
Die Russische reis wordt een forse teleurstelling. Kou, licht dat steeds uitvalt en honger. Koestler had geen honger, die had coupons voor de Intourist-hotels. Als journalist begreep Koestler dat er fundamenteel iets fout zat. In de krant die hij in Charkow las (hij had Russisch geleerd, zoals daarvoor Hebreeuws) werd maar steeds gesproken over de plannen die vervuld waren, vaak zelfs ‘oververvuld’, maar er stond geen letter in over de honger, de economische chaos, de tyfusepidemieën of de ontvolking van het platteland. Altijd maar weer jongeren die lachend banieren torsten. In een van zijn autobiografische boeken heeft Koestler zijn verlatenheid in Asjkabad, de hoofdstad van Toerkmenistan, beschreven. Een hotel was er niet. De GPOE verschafte hem een kamer in het plaatselijke huis van de vriendschap. Een ongemakkelijk bed, wandluizen en de enorme stank van een overlopende plee vlakbij. Wat deed hij daar in godsnaam in dat godverlaten Asjkabad, vroeg hij zich toen al af.
Nu dan naar de biografie van Hamilton, die dit Toerkmenistanse uitstapje uit Koestlers autobiografie plukte. Hamilton voegt iets toe, weggestopt in een voetnoot op pagina 371. Wanneer Koestler daar zo volkomen ontmoedigd in z'n smerige kluis ligt, hoort hij uit een aangrenzend kamertje het lied My Yiddishe Momma, gezongen door Sophie Tucker. Het blijkt dat de zwarte dichter Langston Hughes een plaatje aan het draaien is. De Amerikaanse neger, vertelt Hamilton ons, heeft van die eerste ontmoeting met Koestler een levendig en amusant verslag gegeven in een van diens boeken. Geen sprake van dat Hamilton ons daaruit iets over deze kostelijke anekdote citeert.
Hamiltons biografie is een schoolvoorbeeld van gemiste kansen. Voor de hele periode tot 1940 baseert hij zich volledig op wat Koestler daar zelf al over heeft geschreven. De biograaf vergast ons wel op een lijst met zo'n tweehonderd namen die hij allemaal bedankt voor hun medewerking maar de resultaten van al die gesprekken of briefwisseling moeten wel veilig opgeborgen zitten in Hamiltons brandkast.
In zijn recensie in The Guardian heeft Bernard Crick, die zelf een rijke biografie over George Orwell schreef, Hamilton op die nalatigheid aangevallen. Waren werkelijk alle vooroorlogse kameraden van Koestler verdwenen? En weet de heer Hamilton niet dat de echte biograaf niet alleen het talent van een detective maar al evenzeer een zekere achterdocht tegenover zijn voornaamste onderwerp moet ontwikkelen?’
| |
Middenperiode
Opmerkelijk genoeg heeft Koestler zelf aan het gordijn staan rukken toen hij vorig jaar in de Sunday Times de bijgewerkte memoires van Claud Cockburn recenseerde. Cockburn geldt in Groot-Brittannië als een character, een type. Hij verruilde in de jaren dertig zijn comfortabele post als diplomatiek correspondent van The Times in Europa en Amerika voor de heel wat nederiger post van chef-buitenland van de Daily Worker, het kleine communistische dagblad. Cockburn diende, net als Koestler, in Spanje de zaak van de republikeinen en voerde er opdrachten van de communistische partij uit. Cockburns herinneringen stonden Koestler al helemaal niet aan. Te beknopt, te makkelijk. Was Cockburn nu wel of niet met spionage bezig in die tijd. Wat doet het er toe, oordeelde Koestler na zoveel jaren. Trouwens, ging hij verder in de Sunday Times, de lezer zou zelfs kunnen zeggen ‘wie was dat niet!’. Na zoveel jaren had Cockburn wel met de billen bloot gekund. Niemand zou er immers meer door getroffen kunnen worden.
Dat slaat alles nu precies op Koestler zelf, want bij Hamilton blijft diens rol als ijverig werknemer van het Münzenberg Comintern-propaganda-apparaat uiterst vaag.
Het was niet zo'n wonder dat de Engelse immigratiedienst, de Engelse veiligheidsdienst dus, in 1940 enige moeite had met deze vluchteling die ternauwernood aan de oprukkende nazi's op het Continent wist te ontsnappen.
Hamilton concentreert zich vooral op Koestlers middenperiode, ruwweg de jaren tussen 1940 en 1970 en daarover weet hij wel interessante en nieuwe feiten te melden. Mede dank zij de brieven die hij mocht gebruiken van Koestlers derde vrouw, Mammaine Paget, die ze aan haar zuster had geschreven.
Het zijn de jaren waarin Koestler volop politiek actief is (opnieuw Palestina, Israël, het congres voor culturele vrijheid, actie tegen de doodstraf in Engeland) maar steeds meer aangetrokken wordt tot oude liefde: de natuurwetenschappen, filosofie, biochemie, mystiek en occultisme. Hij vond zich later ook belangrijker als filosoof dan als romanschrijver. Een zeer interessante periode, die jaren tussen 1945-1955. Koestler is een ex-communist, hij propageert in woord en geschrift een harde politiek tegenover Rusland. Appeasement in welke vorm ook wijst hij af. Hij is kort na de oorlog al een bekende persoonlijkheid. Van zijn Nacht in de middag worden 400.000 exemplaren in Frankrijk alleen al verkocht. De Franse communisten slaan terug, proberen dat tenminste. Ze publiceren felle artikelen tegen hem met een plattegrond van zijn Franse huis. ‘Daar worden de fascistische huurlingen opgeleid’. Een pijl op de plattegrond geeft aan waar Koestler woont. Is hier niet sprake van een oproep aan de militanten om Koestler even in elkaar te rammen?
Hamiltons beschrijving van die interessante middenperiode, vol met reizen, ruzies, plannen, persconferenties, alcoholische veldtochten, vervelende diners (‘altijd dezelfde mensen, altijd dezelfde verhalen’) en erotische uitstapjes, vormt een welkome correctie op het beeld dat men van die periode zou kunnen hebben. In de verslechterende houding tussen Oost en West, de groei van de Koude Oorlog dus, scheen het alsof figuren als Koestler de wind mee hadden. Ze hadden en kregen het gelijk steeds meer aan hun kant. Vooral na Praag 1948, de communistische machtsovername in Tsjechoslowakije, brokkelde de aanhang van de communisten overal af, al bleven het in Frankrijk en Italië dan massapartijen.
| |
Anti-anti
Koestler was (en is) een te onafhankelijke figuur om in wiens wind dan ook meegeblazen te worden. Als hij in 1948 een uitnodiging krijgt om in de VS een aantal lezingen te houden, is hij recht voor zijn raap. Hij is anti-communist, zonder twijfel, maar hij is ook een anti-anti-communist. Hij weet dat de simpele aanpak van de volgevreten aculturele Amerikaanse middenstanders niet zal werken. Interessant is zijn zeer korte notitie na een gesprek met Bill Donovan, in de oorlog hoofd van de Amerikaanse geheime Dienst, na 1945 inspirator van de CIA: ‘Discussed need for psychological warfare. First-rate brain.’ Mij is niet duidelijk of Koestler bedoelt dat hij die Donovan een first-rate-brain vindt of dat hij meent dat er een hele goede kop voor dat werk, het bestrijden van de Kominform-propaganda, nodig is.
Anti-anti-communist. Daar bedoelt Koestler mee dat hij in de heksenjacht in Amerika tegen schrijvers en andere intellectuelen die verdacht werden van linkse sympathieën (Chaplin en vele anderen) niets ziet. Dat was een primitieve aanpak die averechts zou werken. Men moest Amerika grijs en grauw kunnen noemen. En dat deed hij ook. Een land dat zijn eigen zwarte burgers slecht behandelde, moest zorgvuldig zijn en voorzichtig in de keuze van haar middelen. Uiteindelijk gold voor Koestler toch: die grijze, grauwe samenleving was heilig vergeleken met de zwarte sovjet-russische maatschappij. Er bestond geen wit tegenover zwart. Hier hield iedere diepzinnige filosofie op. De overwinning van het oosterse totalitarisme zou onherroepelijk het einde van onze beschaving betekenen. ‘De keus voor ons is louter die tussen een grijze schemering en een totale duisternis. Maar vraagt u de vluchtelingen maar die er, met gevaar voor eigen leven, in zijn geslaagd van achter het IJzeren Gordijn naar onze grijze democratie te ontsnappen, of die keuze de moeite waard is om voor te vechten. Zij weten het. U weet het niet.’
Hij richtte zich tot de linksen in Amerika. Tot uiterst rechts had hij niets te zeggen: ‘wij hebben geen gemeenschappelijke taal.’
Niet zo vreemd misschien dat de twee politiemannen, die hem als lijfwachten waren toegewezen, Koestler na afloop vroegen of zijn lezing nu pro- of anticommunistisch was geweest.
| |
Met boeken
Amerika ergerde hem. Zijn meeste gesprekspartners wisten niets van Europa, laat staan van de ingewikkelde toestand in het Midden-Oosten. Na een lunch met een hoge ambtenaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken (waarschijnlijk een CIA-man) noteerde Koestler in zijn dagboek: ‘Weet nergens iets van; brandt van verlangen naar heksenjacht op ministerie. Hem verteld dat röntgenstralen niet laten zien wat er in een kinderkoppie omgaat, maar dat slechts een paar vage meelopers bereid zijn werkelijk hun land te verraden.’
In zijn kruistocht tegen Stalin en diens Goelag met miljoenen gevangenen - hoe lang vóór Solzjenitsyn - was Koestler niet kinderachtig. Hij gaf er zijn tijd en zijn geld aan. Nacht in de middag liep in toneelbewerking op Broadway maanden- | |
| |
lang met groot succes. Meer dan veertigduizend dollar geeft Koestler van de opbrengst aan het Comité voor culturele vrijheid. Dat Comité moet een intellectueel, als het kan een linkse, antwoord geven op de communistische dreiging. Koestler is streng bij de vraag wie wel en wie niet toe te laten. Sartre en Thomas Mann mogen er niet bij. Die zijn te halfslachtig als het om de kernvraag gaat.
Hamilton meent dat er in die jaren van de Koude Oorlog een ‘epidemie van morele slapte’ waarde door de intellectuele gemeenschap van het Westen.
Wat ze nu praktisch deden, die schrijvers à la Koestler?
In the Collected Essays van George Orwell staat daar een heel concrete brief over: 20 september 1947. Orwell schrijft aan Koestler dat hij een Oekraïense vluchteling heeft leren kennen die vraagt of ze van Koestler werk mogen vertalen (‘zonder betaling uiteraard’) dat dan verspreid zal worden onder de Oekraïense D.P.'s, toen een bekende afkorting voor Displaced Persons. Orwell schrijft hem dat ‘ze’ al een goed gedrukte vertaling hebben gemaakt van zijn Animal Farm. ‘Ik ben ervan overtuigd,’ schrijft Orwell, ‘dat we deze mensen zoveel mogelijk moeten helpen en sinds 1945 beweer ik al dat de D.P.'s een eindeloze mogelijkheid zijn om de muur tussen Rusland en het Westen af te breken.’ Niet met de Wapenen der Barbaren dus, maar met boeken. Er is geen twijfel aan dat Koestler ja heeft gezegd.
| |
Gerhard Eisler
In 1950 was Koestler in Berlijn om daar ‘op de drempel van de Sovjet-unie’ de publieke opinie te mobiliseren zonder, dat moet erbij, het idee van de eerste nucleaire aanval op Rusland te propageren zoals een korte tijd Bertrand Russell had gedaan.
Koestler had toen hij aankwam al gehoord dat de voornaamste propagandist van de Oostduitsers Gerhard Eisler (broer van Hans de componist) hem en zijn geestverwanten Amerikaanse politiespionnen en literaire apen had genoemd. Toen Koestler via een interview met de Berlijnse radio de kans kreeg even in plat-Berlijns de andere kant toe te spreken reageerde hij direct op die uitspraken van Eisler. Als die mensen dat soort taal gebruiken, betekende het dat ze bang waren. Een goed teken. ‘Luister je misschien toevallig, Gerhard? Weet je nog dat we samen in het concentratiekamp Le Vernet zaten in Frankrijk, in 1940? We droegen strontemmers van en naar de latrines en je vroeg me wat ik zou doen als we vrij zouden zijn. Ik heb toen gezegd: “Ik zal bij het leger gaan om tegen het nationaal-socialisme te vechten.” Je hebt me toen in mijn gezicht uitgelachen en gezegd: “Je bent een hopeloze kleinburgerlijke romanticus.” Ik neem maar aan dat je je mening opnieuw hebt veranderd, en ik zal ook nog een keer omzwaaien. Maar wat je over ons hebt gezegd, laat zien dat jullie nog steeds beven, jullie arme honden, zodra het woord “vrijheid” wordt uitgesproken.’
In 1944 had Michael Foot, toen zeer links en nog lang geen politiek leider van de Labour Partij, Koestler de grootste buitenlandse schrijver genoemd ‘die ons sinds Joseph Conrad de eer heeft gedaan in het Engels te schrijven’.
Koestler heeft jaren geaarzeld waar hij nu definitief zou gaan wonen: Engeland, Frankrijk of Amerika. Hij heeft overal een huis gehad soms in twee landen tegelijk. Dat het hem financieel goed ging, blijkt wel uit het feit dat hij van plan was zijn Franse tuinman en kokkin mee naar Amerika te nemen. Daar heeft hij ook gewoond. Uit Hamiltons biografie valt op te maken dat hij het leven in Amerika toch allemaal te plat vond. Zijn Engelse vrouw zal ook wel heimwee gehad hebben. Koestler zelf noemde zich wel een rootless cosmopolitican. Rootless? Onzin, hij was en bleef een Middeneuropeër en verengelste ondanks zijn dikke accent toch makkelijker dan dat hij zich thuis voelde in de buurt van Washington. De Engelsen spraken en spreken over hun eigen land en over dat andere, het Continent. Maar Engeland lag daar wel dichtbij. Politiek en zeker cultureel hoort Londen bij Europa.
In 1951 schrijft Koestler aan zijn Mamaine al dat Amerika hem geen land lijkt om als schrijver te wonen. Kort na de oorlog, als hij op zijn schapenfokkerij in Wales zit, is Koestler al een soort goeroe geworden voor hen ‘wier ogen waren geopend voor de werkelijke aard van het oosterse totalitarisme’. Zijn huis wordt een soort intellectuele kibboets met veel gepraat (en dus ook gezwets) over filosofie, politiek, wetenschap, psychologie en wat al niet.
| |
Drie biografieën
In 1954 heeft Koestler genoeg van de politieke schrijverij. Hij heeft het gevoel dat hij daar nu alles over geschreven en gezegd heeft wat de moeite waard is. Hij wil terugkeren tot een paar liefdes uit zijn jongere jaren: de geschiedenis en de filosofie van de wetenschap. Het zou nog een paar jaar duren voordat hij naar India en Japan af reist om daar indrukken op te doen voor zijn plan tot een allesomvattende filosofie te komen. Hij interviewt er ‘heiligen’ en geleerden en schrijft er honderden vellen vol met zorgvuldig gedetailleerde notities. Zou het Oosten een antwoord hebben op onze onontwarbare problemen? De reacties op deze nieuwe karavaantochten van Koestler waren zeer tegenstrijdig. De schrijver zelf bleek ook met gemengde gevoelens teruggekeerd. Hij kwam uit Japan en India enigszins gedesillusioneerd terug. Zijn plek was Europa, en dat zou het blijven.
De laatste periode van Koestlers leven, ruwweg sinds 1965 wordt door Hamilton nauwelijks behandeld. In het voorwoord had hij ons al gewaarschuwd. Dat nieuwere deel in het oeuvre - het mystieke, al is dat te beknopt geformuleerd - sprak Hamilton niet aan. Hij voelt zich niet competent voor een oordeel. Zo blijft in de hele levensbeschrijving eigenlijk alleen die middenperiode over.
Ik schreef aan het begin van dit stuk dat een gigant als Koestler zeker drie biografieën verdient, het liefst verdeeld over drie biografen. Er valt nog meer te bedenken. Daar is het onderwerp Koestler en de joden, inclusief dus het zionisme en Palestina/Israël. Het is een onderwerp dat bij Hamilton wel ter sprake komt maar dat hij beslist niet aankan. Een biograaf zou kort en helder de situatie in Palestina moeten beschrijven voordat zijn held daar aankomt. Hamilton doet dat niet en is ook uiterst warrig over Koestlers verhouding tot het moderne zionisme en het resultaat daarvan: Israël. Koestlers vroege ontmoetingen met Begin (die dan de leider is van een militante, zo men wil terroristische, tak van de anti-Britse zionisten) en met Tedd Kollek, in 1944-1945 een van de leiders van de joodse geheime dienst, worden fragmentarisch omschreven.
Nog een onderwerp dat Hamilton wel aanstipt op diverse momenten maar niet - mijn voorkeur! - in een kort hoofdstukje behandelt en analyseert: Koestler en de vrouwen. Wanneer ik korte verhoudingen en forse flirtations niet meetel, is deze ‘hedonist’ (Hamiltons karakteristiek) nu aan zijn vierde levensgezellin toe.
Over de derde, Mamaine, het mooie meisje uit de Engelse hoge kringen, worden we nog het uitvoerigst ingelicht. Mamaine wilde kinderen. Koestler niet. Hij zou een slechte vader zijn. Zijn boeken waren zijn kinderen, en Mamaine moest maar zorgen dat die goed ter wereld kwamen en ze verder koesteren.
Uiteindelijk gaan ze uit elkaar. Na een catastrofale avond met veel dronkenschap en agressiviteit van de zijde van Koestler, schreef Mamaine; ‘Er is geen twijfel aan, zoals we allebei gezegd hebben, dat we stapelgek op elkaar zijn en dat we elkaar wanhopig zouden missen. Maar vecht ik niet een hopeloze slag tegen de ontmenselijking?’ Een interessante oprisping van een vrouw die zo lang samenleefde met de schrijverfilosoof die zelf zo bezorgd is over de waarde van het individu dat opgeofferd dreigt te worden.
■
|
|