Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Wat Peter deed, kan Catharina ook
| |
[pagina 43]
| |
klein formaat) lagen toen goed in de markt, behalve in het thuisland. Daar prefereerde men geschilderde behangsels als decoratie voor de deftige huizen en de kabinetstukken verdwenen naar de zolder. De Hollandse koopmansgeest zorgde ervoor dat in de achttiende en negentiende eeuw een ware uitverkoop werd gehouden van de zeventiende-eeuwse meesters. De sovjetmusea hebben hier uiteindelijk ook van geprofiteerd. Catharina's smaak was waarschijnlijk aangepast aan de internationale trend. Net als Peter bediende ze zich van artistieke adviseurs (onder wie niemand minder dan Diderot), ze has tipgevers en liet contactpersonen optreden op interessante veilingen. In 1766 kocht Dimitri Galitzin, haar ambassadeur in Parijs, een laat werk van Rembrandt, De terugkeer van de verloren zoon. De prijs is niet bekend, maar die moet aanzienlijk geweest zijn. Kort daarvoor was het verkocht voor 5.400 livres, nadat het eerder op een veiling was opgehouden omdat het hoogste bod ‘slechts’ 3.263 livres was geweest. Inmiddels was in 1764 de bouw van de Hermitage (Winterpaleis) gestart en voor dit privé-museum van de keizerin moest in het groot worden ingekocht. 1769 was voor haar een succesvol jaar: ze had een oorlog tegen de Turken gewonnen en wist voor 18.000 roebel de verzameling van Graaf Heinrich von Brühl in handen te krijgen - toen een van de rijkste privé-collecties in Europa. Zo kreeg ze weer enkele Rembrandts in haar bezit en werken van Frans van Mieris, Adriaen van Ostade en Gerard Terborch. Deze verzameling bevatte ook ruim duizend tekeningen, die nu - samen met de 6000 (!) bladen die Galitzin een jaar eerder gekocht had op de veiling Cobenzl in Brussel - de basis vormen van een van de belangrijkste prentenkabinetten (Leningrad) ter wereld. | |
OngenadeEen enkele maal werd de keizerin gedwarsboomd bij haar grootscheepse acties. Een storm op de Oostzee was haar tegenspeler. In 1771 had zij in Amsterdam het ‘kabinet van Gerrit Braamcamp’ (met een fraaie Gerard Dou) gekocht, maar het transport leed onderweg schipbreuk, waarbij alle schilderijen verloren gingen. Maar Catharina werd op dat moment alweer in beslag genomen door een veel grotere buit, de collectie van Crozat in Parijs. Natuurlijk verwierf zij diens schilderijen, ondanks de opschudding en protesten die dat veroorzaakte. In november 1772 arriveerden de kratten met schilderijen in Leningrad, waaronder veel Italiaanse meesterwerken en Rembrandts beroemde Danae. Zes jaar later was de openbare verontwaardiging nog groter in Londen, toen de erfgenamen van Sir Robert Walpole zijn schilderijen van de hand deden. Een stuk Britse geschiedenis was zo te grabbel gegooid, vond men, en in het parlement werden vragen gesteld. Catharina gaf als commentaar dat ze de Walpole-schilderijen nooit meer zou afstaan, ‘net zo min als een kat een muis laat ontsnappen’. Verzamelen bleek voor de keizerin op de eerste plaats een demonstratie van macht. Zo deed het haar speciaal genoegen dat zij ‘vele verzamelaars groen van jaloezie’ had gemaakt bij de verwerving van de collectie Baudouin in 1782 (50.000 roebels, negen Rembrandts!). Toen Catharina stierf in 1796, liet ze in totaal 3926 schilderijen na. In de inleiding van Dutch Painting in Soviet Museums, geschreven door Yuri Kuznetsov, een Russische kunsthistoricus van naam, wordt uiteraard de geschiedenis van het verzamelen in Rusland behandeld. Merkwaardig genoeg vat hij Catharina's aandeel daarin samen in één zin en presteert het zelfs om daarbij haar naam weg te laten uit het verhaalGa naar voetnoot*. Hier moet sprake zijn van een bewust beleid: bij de gegevens over de afzonderlijke schilderijen wordt bij voorbeeld wel vermeld: ‘Acquired by Peter the Great’, maar bij Catharina's aanwinsten heet het: ‘Provenance: The Imperial Hermitage’. Natuurlijk, Peter was een geboren Rus, zij slechts een Pruisische prinses, die nu kennelijk in ongenade is gevallen. Overigens kon de doorsnee-Rus nog tot 1800 van de schilderkunst niet veel meer genoten hebben dan wat zijn vertrouwde ikonen hem boden. Pas in 1852 werden de collecties van de Hermitage voor het publiek opengesteld. Inmiddels was het keizerlijk hof niet de enige plaats waar kunst verzameld werd in het achttiende-, negentiende-eeuwse Rusland, al gaf Catharina's collectie wel de toon aan. Naar haar voorbeeld werden particuliere verzamelingen ingericht, waar nog wel eens stukken van het tweede garnituur aangezien werden voor meesterwerken van grote zeventiende-eeuwse schilders. De namen van deze collectionneurs passeren in Kuznetsovs verhaal wél de revue. Kon men in de vorige eeuw de Nederlandse schilderkunst vooral in Leningrad bewonderen en ook wel in Moskou, zoals bij voorbeeld in het Roemiantsjev-museum (sinds 1937 het Poesjkin-museum) - na de oktoberrevolutie werd het kunstbezit democratisch verspreid over het hele land. Nationalisatie van particuliere verzamelingen en reorganisatie van bestaande musea heeft ervoor gezorgd dat de sovjetburger in Irkoetsk nu de Doomenkroning van Hendrick Terbrugghen kan bezichtigen, in Saratov Matthias Stomers Aanbidding van de herders, in Odessa De apostelen Lucas en Mattheus van Frans Hals en in Sebastopol De triomf van David van Adriaen van de Venne. Je vraagt je af of bijbelse taferelen bij uitstek geschikt geacht worden voor de provincie. Dutch Painting in Soviet Museums bevat redelijke (vaak iets te rode) kleurenreprodukties van deze werken en het boek geeft - soms voor het eerst - afbeeldingen van zeldzame meesters (in geen enkel Nederlands museum vind je een Herman van Aldewerelt of een Caspar Casteleyns), ook van tweederangs kunstenaars of verkeerd toegeschreven werken. Veelal zijn het topstukken, historisch of iconologisch interessante voorstellingen of zo maar aardige schilderijen, waarvan een chauvinist het zonde mag vinden dat ze niet meer in Nederland zijn. Lucas van Leydens altaarstuk De genezing van de blinde van Jericho, volgens Van Mander ‘het uytnemenste / en schoonste dat van hem te sien is’, hangt nu in Leningrad - het kwam mee met de Crozat-collectie. Daar hangen ook twee schutterstukken van Dirck Jacobsz wat ontheemd. Als kunsthistorisch document van belang mag het Zelfportret van Aert de Gelder beschouwd worden, waarop hij de Honderdguldenprent van Rembrandt in zijn handen houdt als een hommage aan zijn leermeester. Voer voor iconologen lijken taferelen van Jan van Bijlert(?), Jacob Gerritsz Cuyp en Pieter Quast. En steeds vertederend ten slotte is Jacob Vrel, de zeventiende-eeuwse naïeve schilder die hier ten onrechte zo onbekend is. ■ |
|