Leren bewegen
Maar hoe verhoudt zich dit motief van de dadenloosheid tot dat andere, waaraan je, in tweede instantie, denkt bij Matsier: het ‘esse est percipi’, zijn is gezien worden? In het verhaal met deze titel in Onbepaald vertraagd wordt een man tijdens een feest totaal in beslag genomen door zijn in slaap gevallen vriend die erbij ligt als een negentiendeeeuws beeldhouwwerk, makkelijk voor te stellen op een graf. De stroom van zijn registrerende gedachten wordt beheerst door de spanning dat hij hier iets ziet en ondergaat dat hem dicht bij ‘zijn heden’ brengt. Wat dat ‘heden’ is, wordt via een associatie aangegeven: de herinnering aan een klooster op een Grieks eiland waar de monniken hem de gewaarwording van tijdloosheid gaven. Zij leidden een leven als een kunstwerk, ‘Het kunstwerk der ontkenning’. Het benijdenswaardige aan de slapende gestalte was dat er naar hem gekeken werd zonder dat hij het zich bewust was en dat hij het leven ontkende. Dat betekent voor deze man ‘het heden’, zoals hij ook dicht bij het geluk komt op het moment dat het leeg is in zijn hoofd, ‘daar wordt niet langer nagedacht.’ Het slot van dit verhaal is een aansporing te leren leven met gedachten en een bewustzijn: ‘Wat me te doen staat, is heel eenvoudig: leren bewegen. Bewegen zonder gezien te hoeven worden. Zonder verlamd te raken door een toeschouwer. Zonder mijzelf gade te slaan.’
‘Zijn is gezien worden’, deze formule van de achttiende-eeuwse filosoof Berkeley, is voor de hoofdpersonen van Matsiers verhalen minder een filosofisch dan een psychologisch probleem. Voor hen is ‘zijn’ juist niet gezien worden; zij willen leven zonder bewustzijn. ‘Mijn heimwee geldt het heden’, staat er in ‘Esse est percipi’, dat wil zeggen: zonder verleden en zonder toekomst zodat alles ervaren en gezien kan worden alsof men een onbeschreven blad, een tabula rasa is. Voor iemand die zo leeg en onzichtbaar wil zijn, werken plannen en plichten verlammend en veroorzaken geen activiteit maar dadenloosheid. De dagelijkse, onmerkbare gang van het leven levert geen al te grote moeilijkheden op, maar grootse plannen, voornemens en verplichtingen die zijn bewustzijn en hersens vereisen, worden ontweken en zolang mogelijk ontkend. ‘Plannen’ zijn als toeschouwers. De hoofdpersonen in Matsiers verhalen zijn altijd dezelfde; vandaar dat we mogen zeggen dat de hoofdpersoon uit de novelle De eeuwige stad nog midden in het ‘leren bewegen’ zit of zich zo mogelijk nog erger verstrikt heeft in plannen die worden gedwarsboomd door krachten die samenhangen met zijn behoefte om ‘afwezig te zijn’. In Matsiers verhalen zorgde zijn naar het ironische en verbaasde neigende pen ervoor dat zijn niet bepaald lichtvoetige thematiek niet loodzwaar werd. In De eeuwige stad begint het groteske onvermogen van de hoofdpersoon om te doen wat hij zich voorgenomen heeft echter vormen aan te nemen die maken dat de lezer koste wat kost mét de schrijver moet genieten van de geneugten van een doodlopende straat.
De novelle speelt zich af in Rome; dat is te zeggen: we horen wel iets over de straten en pleinen van Rome en we vernemen ook wel dat de hoofdpersoon erin dwaalt, maar Matsier houdt Rome achter, we mogen niets weten van de indruk die Rome op de hoofdpersoon maakt. Dat is geen onvermogen, dat behoort tot de thematiek van deze novelle. Bevorderlijk voor de novelle is het echter niet. Het verlamt de lezer, wiens verwachtingen al op de eerste pagina de kop worden ingedrukt, maar die toch nog hoopt dat het anders uit zal pakken. De groteske vervreemding van de hoofdpersoon bereikt zijn hoogtepunt als er staat dat Rome een stad is zonder bewustzijn. Dat is wel begrijpelijk als we denken aan wat de hoofdpersoon in Rome wil zien, zoals verderop zal blijken, maar het is wel érg ver van het menselijk voorstellingsvermogen, want als er één stad is met een bewustzijn dan is het Rome wel.
De eeuwige stad is een uitgewerkte pendant van het verhaal ‘Oud-Zuid’. De novelle vertelt het verhaal over een schrijver die met een degelijk plan naar Rome vertrekt: hij wel er een roman gaan schrijven. Dat hij daar niet aan toekomt, wekt geen verbazing. Een alibi om niet aan de roman te werken vindt hij in de ontvoering van Aldo Moro - het verhaal speelt in het voorjaar van 1978. In ‘Oud-Zuid’ wordt hetzelfde, maar anekdotischer patroon gevolgd: daarin is het de naakte vrouw aan de overkant die alle aandacht opeist. De uit vier hoofdstukken bestaande novelle - Roma amor, Roma roman, Roma o morte en Roma mora - begint als de schrijver terug is uit Rome en over zijn verblijf aldaar niets wil vertellen; hij geeft wel ‘lyrische beschrijvingen’, maar wat het werkelijk voor hem heeft betekend, vertelt hij niet. Er zit één van emotie doordrongen gedachte in zijn hoofd: ‘Hij zou in Rome willen zijn’. Toch heeft hij er niets uitgevoerd, zijn roman over een historisch thema verband houdend met de route die het leger van Xenophon heeft afgelegd, is niet geschreven, de bibliotheken waarvoor hij aanbevelingsbrieven had, niet bezocht. De omstandigheden waren perfect, het appartement ‘centraal gelegen’ en niemand stoorde hem.