Collaboratie
Met de bezetting vangt de economische collaboratie aan. In hoeverre die onontkoombaar was, of zelfs gewenst voor behoud van mensen en machines blijve hier buiten beschouwing. Maar het was collaboratie - en zakken vullen! Men moet het kind bij zijn naam blijven noemen en niet omdopen tot sabotage, verzet en menslievendheid zoals na de oorlog is gebeurd. Mogelijk is de collaboratie achter in de oorlog wat lusteloos geworden. Het bijstellen van het imago voor de naderende vrede werd opeens belangrijk. Indianenverhalen bewezen daarbij goede diensten. Maar de waarheid is dat de bezetter door de bank genomen dik tevreden was over de bereidwilligheid bij Philips. En wat het verzet betreft was Eindhoven volgens de Duitse autoriteiten opvallend rustig. De naam ‘Engelse vesting’ moet dan ook als een egostrelend fantasienaampje gekwalificeerd worden. Het verzet is er voor een groot deel net als elders pas na de bevrijding geboren, retrospectieve romantiek. Meneer Frits dook op de valreep nog onder, dat wil zeggen trok zich terug in een weelderige villa waar hij veel pingpongde. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het voornamelijk voor de sier was.
In het interneringskamp Vught werkten dwangarbeiders, veelal joden, voor Philips, à raison van een schijntje en een maaltijd, de zogeheten Philiprak, tien uur per dag, goed bewaakt en achter de vodden gezeten. Dat zij, althans voorlopig, gevrijwaard waren van transport naar nog groter verschrikking en dat dientengevolge een aantal ten slotte het leven eraf bracht, is geen verdienste van Philips, al deed men wel alsof door na de oorlog een reünie voor deze mensen te organiseren. Meneer Frits hield een gevoelig speechje. Waar hij het niet over had was het minste wat Philips kon doen: als nog behoorlijk over de brug komen voor de gedane arbeid. Het enige wat ze kregen - de hel op de Vughtse heide zaliger nagedachtenis - was de Philiprak.
De bevrijding bracht de schande van de bijzondere rechtspleging, die menigeen meteen al de hoop op een rechtvaardige wereld die hen vijf duistere jaren overeind had gehouden ontnam. Het Philipsconcern dat zoveel aan de oorlog verdiende dat het in 1942 ruim een en een kwart miljoen gulden aan Winterhulp cadeau kon doen, kreeg het voor elkaar dat het zich zelf mocht zuiveren. Daarbij ging het niet anders toe dan op landelijk niveau: kleine schoften werden soms gepakt, grote zelden. Men kon ongestoord z'n gang gaan, want Philips had geen aanklager op z'n nek als de Daf-broeders Van Doorne in de persoon van Antoon Coolen. Niet dat dat veel hielp. De gebroeders die - onder veel meer - overvalwagens aan de SD hadden geleverd, leefden nog lang en rijk. En Coolen viel uit de trein - dood. Als iets aantoonde hoe rot de democratie kan zijn, was dat de bijzondere rechtspleging wel. Die onderschreef dat de noodzaak van een nimmer aflatende onthullingsjournalistiek sinds Zola's ‘J'accuse’ nog geen haar minder was geworden. En waarschijnlijk ook nooit zal worden. Maar daar slechts de democratie die mogelijkheid om zich zelf te zuiveren bezit, blijft zij, hoe ziek ze ook moge zijn, de enige aanvaardbare samenlevingsvorm. Voor de levendige en leesbare manier waarop Frans Dekkers met Eindhoven 1933-1945 hieraan een bijdrage levert komt hem hulde toe.
■
Jan Meijers is historicus. Hij schrijft een biografie over Mussert waarvan gedeelten werden gepubliceerd in Maatstaf.