Nasmaak
Dat oorverdovende effect heeft Hoor mijn lied, Violetta met sommige van Ferrons vorige boeken gemeen, en zo langzamerhand wordt het, geloof ik, een bezwaar. Ik zal niet gauw van een schrijver verlangen dat hij zich onophoudelijk ‘vernieuwt’, zoals het recensentencliché wil, maar telkens koketteren met het Kwade, iedere dag vlees noch vis op tafel, wordt vroeg of laat te veel van het goede. Gaat daar ook nog steeds dezelfde lawaaisaus overheen, dan rest hoogstens een bittere nasmaak.
Het boek stevent op een ontknoping af: in het slothoofdstuk blijkt, voor zover Rethel nog uit zijn eigen hersenspinsels wijs kan worden, dat de zwangere Elsa niet het dochtertje uit de oorlogsjaren is, maar een naderhand in Duitsland opgehaald weeskind. Bovendien verdwijnt de aanstaande moeder vlak voor de bevalling spoorloos. Dat moet kennelijk de klap op de vuurpijl zijn, maar voor deze lezer kan het er na zoveel vuurwerk nog wel bij.
De verteller houdt er een filosofie op na die de hoogste wijsheid van de roman vormt: ‘systeem in de waanzin? Natuurlijk niet! Wie ooit gemeend heeft dat het één logischerwijze uit het andere voortvloeit moet wel de grootste gek in het rijk der waanzin zijn geweest... Dat is het laatste wat iemand te doen staat als hij, rijp voor de overwegingen van de oude dag, tot niets meer in staat is dan tot de ordening van de chaos. Een ordening van lik mijn vestje, gelooft u mij. Wie uit die ordening betekenis en zin afleidt is een rabiate gek.’
Een waar woord, maar het is, zonder deze stemverheffing, al uitentreuren door W.F. Hermans gezegd - Ferron maakt hier haast inbreuk op een octrooi. Veelzeggend is dat Rethel één enkele uitzondering toelaat op zijn ongeloof in systemen en samenhangen: waar het om zijn foute verleden gaat. Hij zegt het met zoveel woorden: het excuus, hoe flauw ook, kan het niet zonder min of meer logische verklaring stellen.
Al met al is Hoor mijn lied, Violetta van mijnentwege een boek om siberisch onder te blijven, tot aan de laatste alinea, tot aan de slotzin, waar Rethel heel even ontroerd raakt, en ontroert: ‘Niet verder dan haar vierde jaar is ze gekomen... O God van zondaars en heiligen, van verworpenen en uitverkorenen, hoe gaat u mij dit terugbetalen?’
Louis Ferron
Laat ook dit gelogen en gespeeld zijn, dan is het met talent gedaan, en zo'n regel die nog wel een tijd in de herinnering blijft hangen, maakt veel goed. Zelfs Rethel wordt er stil van.
■