Zonder ideologie
Dit is een doodgewone vraag, maar hij bereikt de hoofdpersoon als een verrassing. Dat is in het werk van Kooiman niet ongebruikelijk. Zijn hoofdpersonen weten op zulke rechtstreekse vragen over hun persoon niets te antwoorden. Maar in De vertellingen is deze ‘indolentie en gedachtenloosheid’ niet blijven steken in de vraag of er wel zo iets als ‘werkelijkheid’ bestaat; het is daarin tot een probleem geworden omdat het zijn climax bereikt in de confrontatie met het leven van Merkuur. Het antwoord dat na enige aarzeling wordt gegeven wil zowel een indruk geven van het karakter van de hoofdpersoon als een idee van wat zijn generatie met de Tweede Wereldoorlog als erfenis heeft meegekregen. Hoe vaag de ‘cultuurfilosofische’ verklaringen die Kooiman zijn hoofdpersoon laat geven ook zijn, ze hebben een suggestieve waarde: wij zijn de nakomelingen van een cultuur die zich zelf om zeep heeft geholpen, zegt hij. Onze ouders zijn de laatsten geweest die nog iets hebben opgevangen van een wereld ‘in kontinuïteit, van een bestaan waarin het wereldbeeld van christendom en humanisme gespiegeld kon worden’. Zijn generatie leeft in een wereld zonder een samenhangende ideologie en zal een werkelijkheid onder ogen moeten zien die ‘leeg’ is. Ze zal zich moeten aanwennen om ‘niet-interpreterend’ te kijken.
Wat de hoofdpersoon over zijn emotionele karakter heeft mee te delen, is minder vaag. Het is iemand die geen eigenschappen heeft omdat hij ze als iets beschouwt dat hem zou vervreemden van zich zelf; het zouden ‘fixaties’ zijn. Bovendien meent hij dat iemand geen inzicht kan hebben in de gevoelens van een ander, ‘net zomin als je erachter kunt komen hoe die een bepaalde kleur ervaart’. Het denken biedt, ‘strikt genomen’, geen toegang tot het gevoel, zegt hij. ‘Dat gevoel laat zich niet formuleren in de taal waarvan het denken zich bedient.’ Hij vraagt Merkuur of dit een antwoord is op zijn vraag en geeft zelf het antwoord: ‘Nou en of! Het is het antwoord van iemand die zo weerzinwekkend rationalistisch is dat hij bij het aanschouwen van een verdrinking niets anders ziet dan een bevestiging van de wet van Archimedes...’
Wat zich in deze roman afspeelt, heeft, zoals gezegd, alles te maken met Kooimans nieuwe boek, Montyn, de levensgeschiedenis van de werkelijk bestaande kunstenaar. Montyn komt in De vertellingen ook voor, zij het dat hij niet met name wordt genoemd. Hij is de man die Dirk en Merkuur allebei, een mirakels toeval, ontmoet blijken te hebben en die hun allebei zijn niet zo glorieuze en vol schuldgevoel zittende levensgeschiedenis heeft verteld. Dat leven komt overeen met dat van Montyn in dit nieuwe boek. Van pagina 177 tot 185 wordt van dit leven in De vertellingen een samenvatting gegeven (die overigens op essentiële punten afwijkt van Montyn).
Wat is hier aan de hand? Werkelijkheid en verbeelding raken onontwarbaar verstrikt. Dat hoeft niet, als men de Dirk van De vertellingen, hoe fictief ook, laat samenvallen met preoccupaties van de schrijver Kooiman. Dan wordt duidelijk dat Montyn niet alleen de evocatie is van het leven van de beeldend kunstenaar, maar dat het boek alles te maken heeft met het probleem van gevoel en verstand in De vertellingen. De ontmoeting met Merkuur, de zich schuldig voelende joodse overlevende, en Montyn, de zich schuldig voelende man die zich als jongen van negentien/twintig jaar uit een mengsel van zucht naar avontuur en verwerpelijke wereldvreemdheid aanmeldde voor Duitse krijgsdienst, maakt vluchten in gedachtenspelletjes over het al dan niet bestaan van de werkelijkheid onmogelijk: dit is té werkelijk.
Terug van vakantie in Torello zegt Dirk tegen een vriend, dat het gesprek met Merkuur iets tot klaarheid heeft gebracht: ‘dat ik me steeds hopelozer ben gaan verstrikken in de betekenis die ik aan de dingen hechtte. Daarbij vergat ik dat het feit aan die betekenis voorafgaat.’ Zijn ‘tekort’, dat hij zich niet kan verplaatsen in de gevoelens van een ander en dat de taal van het denken daarvoor niet geschikt is, wordt in Montyn aangepakt: de schrijver Kooiman confronteerde zich met feiten en leefde zich in in de gevoelens van een ander. Tussen november 1979 en juni 1982 voerde hij gesprekken met Montyn en het resultaat is, zoals men van Kooiman kon verwachten, geen opgeschreven levensgeschiedenis, maar iets dat het midden houdt tussen een biografie en een roman. Montyn is een boek als In Cold Blood van Truman Capote, half fictie, half werkelijkheid; een evocatie van een leven dat alleen maar werkelijk wordt als de verbeelding van de schrijver eraan te pas is gekomen. Voor dit soort proza bestaat in Amerika een term: faction.
De man waarin Kooiman zich verplaatste was iemand die zich in 1944 om een reeks begrijpelijke en onbegrijpelijke redenen aanmeldde voor de Jeugdstorm van de NSB, daarna voor Weersportkampen van de Duitsers in Oostenrijk, vervolgens voor de Kriegsmarine, van daaruit verzeild raakte in de oorlog, tot de bemanning van een mijnenveger van de Duitsers behoorde, in de loopgraven van het schiereiland Koerland belandde, ernstig gewond raakte, weer werd ingedeeld en aan de Oder tegen de Russen vocht, krijgsgevangen werd gemaakt, vluchtte, zich inschreef voor het Vreemdelingenlegioen, deserteerde in Marseille, zich meldde bij de Engelsen, werd veroordeeld tot drie jaar heropvoeding in Scheveningen en Nunspeet, zich na afloop daarvan meldde als vrijwilliger voor Korea, bij terugkomst een opleiding tot sergeant kreeg, een militair museum inrichtte en een raaskallend dubbelleven van militair en krankzinnige alcoholist leidde, om ten slotte geestelijk in te storten en een jaar in een psychiatrische kliniek te verblijven. Na zijn ontslag uit de kliniek en de militaire dienst ging hij naar Amsterdam en werd, wat er al van zijn jeugd afin had gezeten, beeldend kunstenaar. In de jaren zestig en begin jaren zeventig verdeelde hij zijn leven over Nederland, Zuid-Frankrijk en Vietnam en begeleidde transporten van weeskinderen naar het Westen. Feiten. Het boek Montyn bestaat allerminst alleen maar uit feiten. Het is de evocatie van een leven, een productief onderzoek naar wat dit leven heeft gemaakt in de nietigste details tot de meest groteske toppen en diepten van de menselijke ervaring. Jan Montyn kan Kooiman zijn leven niet verteld hebben zoals het nu in dit boek staat. Een terugkerend thema in het boek is dat je achter de feiten, achter de gezichten van mensen moet leren kijken om te weten wat en wie ze zijn, wat ze hebben meegemaakt. Dat is wat Kooiman zelf heeft gedaan. Aan het begin en aan het eind wordt beschreven hoe Montyn in Vietnam een kolonel ontmoet
die zich daar gevestigd heeft als restauranthouder, in een rieten optrekje in een dorp. Die twee ‘herkennen’ elkaar, vertellen oppervlakkige wederwaardigheden, tot de een zegt ‘Maar dat is niet alles.’ Zo moet het op zijn beurt Kooiman vergaan zijn toen hij voor het eerst met Montyn kennismaakte. Het ‘meer’ van de kolonel is de onbeschrijflijke ellende die hij en Montyn hebben meegemaakt en die ze van elkaars gezicht weten af te lezen.
Dirk Ayelt Kooiman
Het boek leest alsof Montyn het zelf heeft geschreven: het is een relaas met feiten, gedachten, gevoelens die alleen bij iemand opkomen die het zelf heeft beleefd. Veel zal ▶