Sceptische man
Het echtpaar Feijlbrief nam actief deel aan het gezelschapsleven van de Hollandse kolonie in Berlijn. Er is een fraaie foto waar men de eenzelvige auteur op excursie ziet met de Vereniging Nederland & Oranje, in een open autobus van de ‘Elite Rundfahrten’. Feijlbrief brengt het ondertussen zelfs tot directeur van de kanselarij van het Nederlandse gezantschap.
Aan deze periode komt een eind als Feijlbrief wordt ontslagen - niet omdat hij met de kas geknoeid zou hebben, zoals wel is beweerd; de reden is simpeler: hij wordt het slachtoffer van bezuinigingen. Het is een zware slag: ‘Sinds 1 januari 1933 ben ik bij het Gezantschap ontslagen, acht jaar vroeger dan mijn tijd was, zonder een woord van waardering, met een opzeggingstermijn van enkele maanden en met de verplichting binnen dien korten tijd Berlijn metterwoon te verlaten.’
Er volgt een uiterst ontmoedigend intermezzo als Feijlbrief halfhartig probeert in Antwerpen aan de slag te komen, een periode waarin deze sceptische man zo eenzaam is dat hij zelfs zijn toevlucht neemt tot het gebed. Ten slotte verhuist de familie van Berlijn naar Den Haag, waar hij als ambteloos burger en vergeten schrijver zijn dagen slijt. Zó vergeten, dat sommigen menen dat hij al overleden is; Van Oudshoorn zelf: ‘Het is weinig menschen gegeven te lezen hetgeen er na hun dood nog over hen geschreven wordt en wanneer dit bovendien gunstig uitvalt is er te meer reden tot voldoening, daar het oordeel over een oeuvre posthume gewoonlijk objectiever gegeven wordt’.
Het huwelijk, toch al geen stralend voorbeeld van harmonieuze tweezaamheid, verslechtert: ‘“Ik praat geen Nederlands met haar,” zei Feijlbrief. “Duits dan?” “Welnee, ik praat nooit met haar!” repliceerde hij.’
Dan komt in 1940 de Duitse bezetter het land overrompelen. Feijlbrief ziet een kans om de deplorabele financiële toestand van het gezin wat te verbeteren en collaboreert; hij wordt rapporteur bij de afdeling Boekwezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten. Deze afdeling besliste tijdens de oorlog welke boeken gepubliceerd mochten worden; een selectie die nodig was ‘vanwege de papierschaarste.’ Natuurlijk haalden werken waarin de Nieuwe Gedachte werd uitgedragen eerder de persen dan ontaarde vruchten van de eenzaamheid. Met als gevolg dat allerlei ‘miskende’ auteurs met hun bloed en bodem-verhalen kwamen aandragen. Feijlbrief bevond zich in een heel curieuze positie: zijn oordeel was medebeslissend voor het al of niet publiceren. In feite had hij nu dezelfde macht als de uitgevers en tijdschriftredacteuren die hem, vond hij, zo vernederend behandeld hadden. Bijtend zijn de commentaren bij allerlei prulprodukten die hij krijgt toegeschoven. Na de oorlog moet hij voor de Eereraad voor Letterkunde (voorzitter: Bordewijk, een van zijn grootste bewonderaars) zijn gedrag verantwoorden. Hij doet dat met een beroep op zijn belabberde financiële omstandigheden en schuift met nadruk ‘Van Oudshoorn’ als schuldige naar voren. De Moor: ‘Het is duidelijk dat de schrijver stellig meende als auteur dingen te kunnen doen waarvoor hij als burger niet aansprakelijk was.’ Het vonnis is mild.
De laatste jaren zijn weinig opwekkend, al komen er tekenen van herwaardering. Men krijgt het idee dat het nauwelijks een grap is als Feijlbrief iemand voortdurend om een ‘touwtje’ vraagt: ‘Ja, dan kan ik mij aan die spijker daar ophangen.’ Het alcoholisme verergert nog. Op zijn begrafenis in 1951 voert een dominee het woord die niets van de letterkundige betekenis van de overledene weet: ‘Beminde broeders en zusters. Naar men zegt is de dezer dagen ontslapen heer Feijlbrief, die wij hier naar zijn laatste rustplaats begeleiden, de schrijver geweest van vele boeken. Welaan, mijne geliefde broeders en zusters, als ik dat woord boek hoor, dan moet ik ogenblikkelijk denken aan dit Boek!’ Van Oudshoorn had het zelf niet beter kunnen verzinnen.
J. van Oudshoorn
Dit is, heel summier, de geschiedenis die De Moor in zijn biografie van 730 bladzijden uiteenzet. Het boek bevat heel wat meer; het bevat mijns inziens ook een massa gegevens die overbodig zijn en storend werken bij lezing van dit levensverhaal. Want, met alle bewondering voor de gigantische ijver van de biograaf, geloof ik toch dat het boek ▶