Nationale Garde
De roman werd later geschreven, en verschilt aanzienlijk van de film, o.a. wat betreft het plot. Toch zal de film ongetwijfeld van grote invloed zijn geweest op de roman: de hoofdstukken zijn kort, verschillen onderling sterk (gesprekken, brieven, legerrapporten, beschrijvingen, gedachtenstromen, zelfs een gedicht van Neruda) en er is een duidelijk verhaal.
In De opstand neemt het conflict van Agustín Menor een centrale plaats in: dienst nemen bij de Nationale Garde of zich aansluiten bij de sandinistische opstandelingen. Uit economische overwegingen kiest hij aanvankelijk voor het eerste, tot grote woede van zijn werkeloze vader. Als hij de jongen gebiedt te deserteren, verdedigt deze zich als volgt: ‘Maar wat doe ik buiten de militaire dienst? Over straat zwerven en bedelen tot ze me ontdekken en me fusilleren? Daar eet ik aardappelen zonder in de rij te staan! Of ga jij als werkloze mij onderhouden?’ Maar als de plaatselijke kerk op grove wijze wordt beschoten door de Nationale Garde, gehoorzaamt Agustín alsnog zijn vader.
Minstens even belangwekkend als Agustín is kapitein Flores, zijn superieur. Hij is niet de botte, wrede, domme fascist die zoveel geëngageerde literatuur bevolkt (en die hier in de persoon van sergeant Cifuentes aanwezig is), maar een intelligente en zeker niet ongevoelige man. Hij voorziet al vroeg Somoza's nederlaag, maar in plaats van botweg tot wrede acties over te gaan, reageert hij vertwijfeld. Hij houdt Agustín, zijn ‘boodschappenjongetje’, de hand boven het hoofd en aarzelt lang voordat hij het bevel van hogerhand om de kerk te beschieten uitvoert. Dat hij ten slotte met behulp van enkele gijzelaars zijn huid probeert te redden en daarbij Agustín neerschiet, bewijst eens te meer zijn vertwijfeling.
Het is jammer dat geen van de sandinisten - klaarblijkelijk - dergelijke twijfels kent. Het is bijna vanzelfsprekend dat ook zij die moeten kennen, maar daarvan is in De opstand nauwelijks iets te merken. Aan de andere kant getuigt de ijdelheid van enkele sandinisten (zij dromen van standbeelden en straten die naar hen genoemd worden) van gevoel voor details.
Kreterig en geforceerd, want niet uitgewerkt, vind ik het feminisme van Vicky, Agustín's zuster. Zij is het knappe meisje van de buurt, waar iedereen verliefd op is. Een soort Marilyn Monroe (over ‘het mytische’ gesproken!). Haar boute uitspraken over de rechten van de vrouw blijven in de lucht hangen, omdat de schrijver er niet op terugkomt.
De ‘bekering’ van Agustín maakt nieuwsgierig naar zijn collegagardisten die niet op tijd zijn overgelopen. Maar over hen komen we helaas niets te weten. Wat gaat er om in een soldaat die zich niet wil aansluiten bij de sandinisten, zelfs niet als de nederlaag onvermijdelijk is? Ik zou het graag willen weten. De Opstand is een belangwekkende, hoewel geen grootse roman. Wie Costa Gavras' indrukwekkende film Missing heeft gezien, zal veel herkennen in De opstand. In Chili namen de militairen de macht in handen, in Nicaragua de sandinisten. De opstand is dan ook heel wat opgewekter dan Missing.
■