Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Boudewijn BüchNamiddaglicht op een brede, hoog staande rivier is even Nederlands als bijzonder. Een zilveren schittering die bijna op straathoogte ligt en nauwelijks geluid voortbrengt. Ik ken drie voorbeelden van dit letterlijk schitterende fenomeen: de Amstel binnen de stad Amsterdam, de Oude Rijn op de hoek van het Kort Galgewater te Leiden en het Spaarne voor de deur van Teylers Museum te Haarlem.
Bij Teylers Museum belt men aan. Men loopt door dit ‘museum van een museum’ (zoals de aanwervingsfolder voor de Vrienden van Teylers Museum dit oudste museum van Nederland noemt) in andere eeuwen. Er hangt in de talloze zalen die gebouwd werden tussen 1780 en 1880 een mêlée van sferen en bedoelingen. Hoe langer men in de zalen verblijft, hoe duidelijker het wordt dat wetenschap in Teyler de strijd aanbindt met een eigenlijk nutteloze collectie rariteiten; nouveautés van de toenmalige fysica staan in dezelfde rij met onnutte collecties gesteenten, kortom: een museum op de grens van de romantische, intuïtieve ‘wetenschapsbeoefening’ en het up-tempo van de natuurwetenschappen. De bezoeker loopt loodrecht van het Spaarne door de zalen heen. Aan een einde gekomen staat hij in een ovale zaal. Beneden is de ‘liefhebberijenzaal’. Gaat men links een trap op, dan komt men terecht op een galerij die uitkijkt op de liefhebberijspulletjes. Het bovengedeelte van de zaal is een bibliotheek achter gaas, in bruine hoge kasten. Naar beneden kijkend ziet men toeristen wat verbaasd rondkijken. Boven staan de Atlas van Ottens (zes delen, Amsterdam 1737-1750), de Encyclopedie van Diderot c.s. en het bijna tweehonderd delen tellende vervolgproject: een systematische encyclopedie (de Encyclopédie Méthodique). Als de bezoeker de galerij half is rondgegaan komt hij in een hout-krakend halletje waar een étagère staat met onder andere de Description de l'Egypte (die we al eens eerder aantroffen in de Artis-boekerij). Vanuit het duistere halletje stapt men de leeszaal binnen. Een ruime zaal met een enorme, massieve leestafel (in de ‘staande pyramide-vorm’) - alles bruin en groen biljartlaken. Aan de muur boeken of gravures. Op de tafel van de bibliothecaris een telefoontoestel in het bakelieten Alexander Graham Bell-design. De bibliothecaris treedt mij vriendelijk tegemoet. Hij praat even snel als hij loopt. Hij heeft een aangename vorm van bestoftheid en vertoont het talent achter iedere genoemde geleerde geboorte- en sterfjaar te vermelden. De heer J.G. de Bruijn aan het woord: ‘We hebben hier enkele interessante zaken van Linnaeus - 1707-1778 (...)’, of: ‘Van Marum, 1750-1837, was de eerste bibliothecaris, van 1782 tot 1837 (...)’. (Na een bezoek van deze geleerde man aan Goethe, schreef de laatste aan Schiller: ‘Hij is een heel originele, goede en verstandige natuur.’) Geef mij een stadion vol willekeurige burgers met daartussen twee bibliothecarissen; binnen tien minuten zal ik de beide heren aanwijzen. Bibliothecarissen iets vragen betekent dat ze de vraag onmiddellijk beantwoorden of het gevraagde direct tonen. De Bruijn (bioloog, na een carrière bij Unilever sedert 1968 bibliothecaris) vertelt over een derde zaal. Daarnaar gevraagd betreden we direct de ovale omloop en vinden aan de voorzijde ervan een deur. Via een somber overloopje en een naastgelegen Dickensiaans werkkamertje komen we in een wonderlijke, sombere pregnant gebouwde zaal. Het regent zwaar zodat het bovenlicht in bewerkt glas het idee geeft dat we in een Schots spookkasteel staan. We zijn in de opkamer. Vernuftigpraktisch ingericht om boeken in op te bergen (het zogenaamde ‘gecombineerde balustrademeander model’) maar een last voor de boekenzoeker - deze legt in een bepaald kleine ruimte hele afstanden af. In de opkamer worden mij meesterwerken van slak-, schelp- en viskundige illustraties getoond. De Bruijn ontsteekt een peertje, gevat in een koperen armatuurtje. Verder is er geen kunstlicht. De staat van de zalen wordt gehouden naar de stand der verworvenheden die in de vorige eeuw nieuwerwets waren. Als de bibliothecaris geen hand voor ogen meer kan zien, hanteert hij een looplamp. De collectie boeken van Teyler is verder ondergebracht in de ‘Aquarellenzaal’, in het voormalige stookhuis op een binnenplaats, en in enige magazijnen die zich achter, boven of tussen de tentoonstellingszalen bevinden. | |
GenootschappenTerug naar het begin. Het sterfjaar van Pieter Teyler (-Van der Hulst). In 1778 liet deze textielfabrikant annex geldhandelaar een vermogen na van twee miljoen. Op een rede gehouden voor de ‘Vrienden van Teylers Museum’ (5 juni 1982, niet gepubliceerd) zette De Bruijn uiteen wat de kinderloze Teyler allemaal bedacht had in zijn testament uit 1756. Hij had zich postuum drie doelen gesteld: de bevordering van het algemeen welzijn, van de christelijke godsdienst en de wetenschap en de kunst. Het algemeen welzijn werd gediend door een hofje ‘waar ook nu nog vierentwintig vrouwen van onbesproken gedrag wonen, zonder huur te be hoeven betalen.’ De bevordering van het godsgeloof, de wetenschap en de kunst werden allereerst toegewezen aan twee geleerde genootschappen: Teylers Eerste (of Godgeleerd) Genootschap en Teylers Tweede Genootschap, dat vooral bedoeld was ter bevordering van de natuurwetenschappen, en in iets mindere mate de kunsten en literatuur. De twee genootschappen bestaan nog steeds en schrijven ‘prijsvragen’ uit. Het eerste genootschap heeft in 1982 gevraagd aan belangstellenden ‘een verhandeling over een aspect van het leven en werk van David Joris (...)’ te schrijven. Het tweede genootschap vraagt om ‘een verhandeling over atomen in sterke stralingsvelden’ (men mag hier, bij voorbeeld, ingaan op de ‘multifoton spektroskopie en ioniserende verschijnselen’). De prijs bestaat uit een gouden erepenning en een ‘verwittiging van pers en vakbladen’. De antwoorden moeten respectievelijk voor 1 mei 1984 en 1 januari 1985 binnen zijn. Een grote eer is de uitgave van een bekroond antwoord in de Verhandelingen uitgegeven door Teylers (eerste of tweede) Genootschap. Dr. Herbert J. Erlanger zag zijn, werkelijk vermakelijke en zeker ook knipogende beantwoording uit 1965 tien jaar later uitgegeven: Origin and development of the European Prize Medal to the end of the XVIIIth century (Haarlem 1975). Teyler geeft meer zaken uit; zij functioneren inmiddels heel goed als ruilobjecten met andere tijdschriften- en periodiekuitgevers. Van de twaalfhonderd abonnementen waarop de bibliotheek is ingetekend komen er elfhonderd de boekerij binnen door ruil in plaats van betaling in cash. Een laatste voorwaarde in Teylers testament was de plicht dat zijn verzameling boeken, prenten en penningen ‘altoos vermeerderd diende te worden’. Dus werd er een gebouw neergezet, achter Teylers woonhuis, dat de ‘boek- en liefhebberijzaal’ zou worden. Daaromheen zou in de loop van honderd jaar het huidige Museum gebouwd worden. Alles betaald uit het legaat. | |
ExotischHet gaat hier om de bibliotheek. Deze is, voor wat haar boekencollectie betreft zoals De Bruijn treffend opmerkt: fossiel. De twee miljoen uit de achttiende eeuw waren na de Eerste Wereldoorlog, alleen al qua rentevorming, zo ontwaard dat er na ongeveer 1925 geen nieuwe boeken meer werden aangeschaft. Het aanschaffen en bijhouden van tijdschriften kon - zij het met moeite - een heilige plich blijven zijn. De bibliotheek is beroemd om zijn exotische tijdschriftenbestand. Zij legt er zich vooral op toe in Nederland niet of nauwelijks aanwezige tijdschriften te bemachtigen. Er zullen, zo stelt de bilbiothecaris, maar weinig bibliotheken in Nederland zijn die, bij | |
[pagina 45]
| |
voorbeeld, het Texas Journal of Science op de plank hebben staan. Weliswaar zijn er honderdduizend, of meer, natuurwetenschappelijke tijdschriften op de wereld in verschijning - die Teyler uiteraard niet allemaal heeft - maar veel van de obscure heeft het wèl. Vooral op het gebied der systematische plantkunde, de systematische dierkunde en de paleontologie. De Bruijn vertelt met ingetogen smaak op de lippen dat de bibliotheek van Boedapest wel eens wat leent en dat een Duits geleerde eens een tijdschriftnummer aanvroeg met een kikkerkundige bijdrage dat in heel Duitsland niet te vinden was hoewel het blad te Berlijn verschenen was!
De bibliotheek van Teylers Museum, foto Hans van den Bogaard
In 1948 werd de bibliotheek verrijkt met de boekcollectie van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen. Dit oudste, geleerde genootschap van Nederland, huizende aan de overzijde van het Spaarne op Spaarne nr. 17, gaf zijn belangrijke verzameling in 1948 in beheer bij Teyler. Omdat door deze samenvoeging talrijke doubletten ontstonden verkocht de Maatschappij (waarvan De Bruijn adjunct-secretaris is) het overbodige aan de Amerikaanse antiquaar Kraus en Nijhoff. Volgens De Bruijn voor de somma van honderdduizend gulden. (Dat Kraus tijdschriften kocht van Teyler, zoals deze schrijft in zijn memoires, is dus onjuist. Honderdduizend gulden moge in de late jaren veertig een immens bedrag zijn geweest; toch was het een koopje. Ik kom op dit geval nog terug in de bespreking van Kraus' gedenkschriften. Kraus deed zijn aankopen dus bij de ‘Hollandsche Maatschappij’. | |
Triviale uitlenerijDe rede van De Bruijn daargelaten bestaat er weinig literatuur over Teylers bibliotheek. In het gedenkboek ‘Teyler’ 1778-1978 droeg de bibliothecaris één bladzijtje bij (blz. 33, Haarlem/Antwerpen 1978). Uitvoeriger schoot de bibliothecaris uit zijn slof in zijn bijdrage in Martinus van Marum, life and work (over de eerste bibliothecaris, Hollandsche Maatschappij, Haarlem 1971). De eerste gedrukte catalogus verscheen in 1826. C. Ekama begon een uitputtend bedoelde catalogisering in 1888. Deze werd in 1904 en 1915 uitgebreid door Bohnensieg en Verwijnen op geheel waanzinnige wijze. De manier waarop beide laatste heren trachtten te rubriceren was ondoenlijk: iedere tijdschriftaflevering werd uitgetrokken en per artikel apart vermeld. Op welk ‘monnikenwerk (...), dat men na de eerste wereldoorlog spoedig inzag als onbegonnen werk’ (De Bruijn, Rede) dit uitliep heeft onlangs P. Schneiders in zijn dissertatie De bibliotheek- en documentatiebeweging 1880-1914 (Universiteit van Amsterdam, 20 april 1982; zie ook de bespreking daarvan in Folia Civitatis, 24 april 1982) uitvoerig uiteengezet. De twee laatst verschenen catalogusdelen zijn dan ook hoogst curieus maar verder volstrekt onbruikbaar. De uitleningen in Teyler zijn niet uitbundig: geleerden en een enkele hobbyïst vragen een boek aan. Te zamen niet meer dan ‘enige duizenden uitleningen per jaar’. Veel zelfs in de vorm van een xerox'je. Het is zeer de vraag of Abraham Bookstein (sic!) ten aanzien van Teyler gelijk krijgt als hij schrijft: ‘The catalog is the most heavily used of a library's files’ (The Library Quarterly - July 1972, p. 316). Teyler is een vastgoed. En wat voor een vastgoed! De mooiste bibliotheek ter wereld - doch zo noem ik elke boekerij van een beetje niveau. Toch is de Atlas van Ottens een exquis kartografisch monument: die prachtig gekleurde kaartbladen, met veel goudsnede en randillustraties; de vijf voorbeeldige delen van de Flora Londinensis (1777-1828); en dan - natuurlijk - James Audubons The Birds of America (vijf delen, Londen 1826-1840). ‘Birds’ werd eenvoudigweg verkregen omdat bibliothecaris Van Marum er op intekende. Recent is het een favoriet veilingstuk. Het doet tenminste één miljoen op een veiling. Ik vraag De Bruijn of ik het mag zien. Dat mag ik niet. ‘Birds’ is veilig opgeborgen. Ik mag wél de reprint zien; maar die ken ik al. Gesmeek en gezeur; de bibliothecarus is niet te vermurwen. De angst voor tengels, handen, grootgebruik, kortom voor triviale uitlenerij zit er goed in bij deze bibliotheek. Zij telt 125.000 banden waarvan 100.000 tijdschriftbanden. De 25.000 boeken verkeren in bijzonder goede staat. Het leder en perkament staat er vet en glimmend bij. Sedert lang is er geen geld meer om de tijdschriften in te binden (een hartewens van de bibliothecaris) en zodoende worden de periodieken nu bijeengehouden in kartonnen met linten. De hoofdzakelijk achttiende- en negentiende-eeuwse collectie bevindt zich in een natuurlijk klimaat. Wellicht staan de boekdelen er iets te droog bij - een klacht die men zelden hoort in een Nederlandse bibliotheek. In de ovale zaal leidt dat tot een onoplosbaar probleem. De conservator van de koperen instrumenten duldt geen waterbakjes vanwege eventuele roestvorming. De boeken op de galerij zouden echter gaarne een slokje water krijgen. Het zijn mooie zalen met boven de kasten geschilderde opschriften. De collectie ‘Verenigde Staten’ is klein - want de USA was indertijd nog niet veel. ‘Oostenrijk-Hongarije’ is een grote bulk - dat land was, lang geleden, een machtige dubbelmonarchie. Na 1900 is er eigenlijk niets meer gebeurd in de bibliotheek buiten de gestadige aanvoer van nieuwe tijdschriften. De lof zingen van Teyler is reeds vaak gebeurd. De schoonheid van de kaarten in de Atlas van Ottens is relatief weinig beschreven. Toch overtreft zij in weelderige pracht de wat obligate Blaeu (ook aanwezig). Ik kan me in jaren niet herinneren zo'n mooie atlas gezien te hebben. ■ |
|