Van pilootstudies en ander jargon
Lezen over de theorie van het lezen
Literaire genres en hun gebruik Samengesteld door Mieke Bal Uitgever: Coutinho, 135 p., f19,50
Lezen en laten lezen Samengesteld door R.T. Segers Uitgever: Martinus Nijhoff, 238 p., f39,50
Rudi van der Paardt
Al zou men na de Huizingalezing van Karel van het Reve (1978) de indruk kunnen hebben gekregen dat de literatuurwetenschap een uitvinding is van onze landgenoten Sötemann en Maatje, de realiteit is natuurlijk anders. Theorieën over literatuur zijn er van alle tijden en één van de interessantste teksten over literatuur is ook één van de oudste: de Poetica van Aristoteles. Vrijwel elke literaat gebruikt om te laten zien dat hij niet van de straat komt wel eens Aristotelische termen als mimesis, katharsis of hamartia, al weten zelfs specialisten nauwelijks wat die begrippen precies inhouden.
Ook voor de bekende genre-indeling: lyriek, epiek, dramatiek beroept men zich doorgaans op Aristoteles. Maar dat is geheel ten onrechte. Over lyriek als genre spreekt Aristoteles niet en zijn tweedeling dramatische en verhalende teksten is geen echte genre-indeling, maar is gebaseerd op de wijze van tekstpresentatie.
In 1979 verscheen een klein boekje van de Franse literatuurtheoreticus Gérard Genette, Introduction à l'architete, waarin de geschiedenis van het ijdel gebruik van Aristoteles' naam wordt geschetst. Genette toont aan dat de verwarring van categorieën in de achttiende eeuw is gefixeerd en dat we wat problematiek van de genre-indeling betreft eigenlijk niet veel verder zijn gekomen dan Aristoteles - een inzicht waaruit hetzelfde relativisme spreekt dat de schrijftrant van Genette kenmerkt. Hij heeft veel gemeen met de nestor van onze literatuurwetenschappers, de Leidse emeritus S. Dresden: een verpletterende eruditie, een af en toe wat wijdlopige betoogtrant, en een forse dosis zelfironie, waartoe mijns inziens zelfs het gebruik van inmiddels beruchte termen als ‘paratekstualiteit’ of ‘heterodiëgetische verteller’ behoort.
Ik heb wel een stilistisch-didactisch bezwaar tegen Genette als schrijver van studiemateriaal en dat is dat hij doet of er sinds Aristotels geen notenapparaat is uitgevonden. Dan krijgt je dit: ‘Tenslotte heeft hij (Aristoteles) het niet over het epos in het algemeen, maar alleen over Homerus. Zie voor een uitvoerige, diepgaande analyse van de argumenten voor deze lof op Homerus, en van het verschil tussen de bespreking van de mimesis van Homerus door Plato en door Aristoteles, Lallot (1976). Voor het onderwerp waar we ons nu mee bezig houden kunnen die verschillen onbesproken blijven.’ Lallot dus beter weg uit het betoog en naar de kleine lettertjes van de noten.
U hebt inmiddels begrepen dat Genettes boekje is vertaald. Dit is gebeurd door de Utrechtse literatuurtheoretica Mieke Bal, die niet nalaat haar leermeester in Nederland te introduceren, al wil zij hem daarbij nog wel eens lichtjes kapittelen. Om de lectuur van Genettes essay te vergemakkelijken heeft zij een (gedeeltelijke) vertaling van de Poetica van de hand van de Amsterdamse graecus Bremer opgenomen (die in volledige vorm binnenkort bij Polak & Van Gennep verschijnt). Het is natuurlijk niet waar wat zij in een bij het geheel gevoegde eigen inleiding zegt: dat door deze vertaling de analyse van Aristoteles' redenering nu ‘rechtstreeks te controleren’ is. Uiteraard is Bremers (overvloedig geannoteerde) vertaling allereerst een interpretatie van een tekst die men nog het best met een syllabus in telegramstijl kan vergelijken. Wie andere vertalingen naast die van Bremer legt, bij voorbeeld die van T.S. Dorsch in de Penguin Classics, constateert enorme verschillen in stilistisch, maar ook in inhoudelijk opzicht.