Bedwelming
Het ontzag en de dankbaarheid jegens Elias waarvan De Swaan bij herhaling blijk geeft - elders omschrijft hij een dergelijk vertoon als een strategie om de negatieve gevoelens te bezweren die uit eenzijdige afhankelijkheid kunnen voortkomen - zou kunnen doen vermoeden dat hij een epigoon is. Maar daar is geen sprake van. Wat De Swaan aan Elias ontleend heeft is alleen een zeer breed perspectief en een impliciet model ter toepassing ervan. Dit perspectief is zeer simpel. Het bestaat uit enkele kernpunten, zoals: ‘In de vervulling van hun strevingen zijn mensen altoos en immer op elkaar aangewezen; zo is ieder van anderen afhankelijk en bijna iedereen is voor sommige anderen nodig,’ en dat was De Swaan de grondgedachte van zijn bundel noemt, namelijk dat ‘de samenleving zich vormt uit de strevingen van mensen, afzonderlijk en groepsgewijs, zonder dat de samenleving die zij zo vormen overeenkomt met hun bedoelingen.’
Op het eerste gezicht lijken deze ideeën saillante voorbeelden van het soort Binsenwahrheite waarin sociologen gespecialiseerd heten te zijn. Maar zoals met name Johan Goudsblom heeft aangetoond, wordt er voortdurend door sociologen en niet-sociologen tegen deze eenvoudige principes gezondigd. Om ze consequent te kunnen toepassen, moet men zich van allerlei alledaagse denkgewoontes bevrijden en zich bij voorbeeld niet laten bedwelmen door de retoriek die woorden als vrijheid, zelfstandigheid of onderdrukking oproepen: de verschijnselen die ermee worden aangeduid zijn slechts speciale vormen van afhankelijkheidsrelaties. Dit is een kunst; een kunst die De Swaan als geen ander beheerst en waarin zijn grootste betekenis als socioloog ligt. Om zich daarvan te overtuigen hoeft men alleen maar het titelopstel De mens is de mens een zorg (over de opkomst van de verzorgingsstaat) te lezen: een virtuoze prestatie.
Toepassing van het Elias-perspectief is voor De Swaan niet alleen een middel om valkuilen te vermijden; consequente doorvoering ervan levert hem ook een kader van waaruit allerlei verrassende benaderingen mogelijk zijn. Zo ligt een ‘radicaal sociologische’ analyse van ziekteprocessen voor hem niet in de ‘sociale oorzaken’ van de kwaal, maar in de veranderende afhankelijkheden van de zieke: met zijn omgeving die hem steeds minder nodig heeft, en met het ‘medisch regiem’ waarop hij voortdurend sterker is aangewezen.
Het paradigma van Elias is geen formule die succes garandeert. Zelfs wanneer men het feilloos weet te hanteren, bewijst het zijn waarde alleen als de kwaliteit van de gegevens waarop het wordt toegepast, voldoende is. Zo heeft De Swaan over onderwerpen waarin hij niet bijzonder deskundig is, zoals politiek fanatisme en overheidsterreur, weinig interessants te melden. Fanatisering en defanatisering is zelfs een uitgesproken zwak opstel. De erin beschreven wisselwerking tussen ‘fanatiseurs’ en hun bestrijders is niet alleen een truïsme (de ‘geweldsspiraal), maar daarnaast suggereert De Swaan door de algemene termen die hij hanteert, een reikwijdte voor zijn betoog die het eenvoudigweg niet heeft. De wederzijdse betrokkenheid van terroristen en politie is bij voorbeeld heel anders voor Armeniërs die in Canada opereren dan voor Rafleden die in eigen land blijven. Hetzelfde geldt voor de mate waarin de gehanteerde strijdmethoden de kwesties waarom het gaat maskeren. Bovendien zijn De Swaans opmerkingen over de ‘fanatiseringsspiraal’ van fascisten en socialisten in Weimar-Duitsland en van de Stalin- en Hitler-terreur uiterst twijfelachtig.
Zoals voor de hand ligt komt de superioriteit van De Swaans sociologische analyse het meest tot uiting op het gebied waarin hij het beste thuis is: de verzorgingsstaat en daarvan met name de gezondheidszorg. Des te meer valt het te betreuren dat hij bij zijn analyse van het ‘totale medische regiem’ De orde van het kankerziekenhuis slechts gedeeltelijk gebruik heeft kunnen maken van de gegevens die hij zelf in het Antoni van Leeuwenziekenhuis verzameld heeft: de directie heeft publikatie ervan verboden. Men kan De Swaans na zes jaar nog steeds niet gezakte verontwaardiging over deze censuur alleen maar delen.
■
Benjo Maso is socioloog; hij publiceerde o.m. in De sociologische gids en het Amsterdams Sociologisch Tijdschrift.