Portret
Voor begrip van de Stijl-geschiedenis is kennis van diens gecompliceerde persoonlijkheid welhaast onontbeerlijk. Een glibberig terrein waarop Blotkamp zich met de nodige omzichtigheid beweegt. Het modernisme bleek voor Van Doesburg een late roeping, met alle gevolgen van dien is men geneigd te denken. Blotkamp schetst het portret van een man die tot orginele uitwerkingen kwam van ideeën die door anderen waren aangereikt, met een ‘wat pesterig commentaar’. Dat sluit aan bij de karakterisering die Oud van Van Doesburg gaf in het herdenkingsnummer uit 1932. Hij noemde Van Doesburgs gedrag behalve goed, hartelijk, welwillend en als van een kind, ook ‘kwaadaardig, stug, un-fair en eigenwijs... als een akelig groot mensch’.
Piet Zwart, Definitief ontwerp Jaarbeursstand van de Eerste Nederlandsche Celluloid-fabriek, 1921
Wanneer een dergelijke persoonlijkheid geschiedenis gaat maken, wordt het een ingewikkeld verhaal, temeer daar Theo van Doesburg zelf de rol van eerste historicus op zich nam en in het jubileumnummer uit 1927 onder andere schreef dat hij in die beginjaren ‘de prooi werd van de half- of in het geheel niet overtuigden, die ofschoon zij grootendeels slechts van mijn enthousiasme leefden, zonder opoffering of zelfverzaking tot het maximum van moderniteit en maatschappelijke welvaart wilden opklimmen’. Toch besefte ook Van Doesburg toen hij over zich zelf sprak, dat ‘een bepaalde dosis berechtigde eerzucht, als drijfveer tot al ons handelen wel met te miskennen is’. Daarna sabelde hij vrijwel al zijn medewerkers, die hij in 1918 van een ‘medewerkersdiploma’ had voorzien, neer en karakteriseerde ze nogal onthullend voor hem zelf als ‘miniatuurdictatoren’, die niets nieuws hadden bijgedragen.
Het is wel zeker dat Van Doesburg zelf geschiedenis wilde maken. Alles werd bewaard, tot en met presentielijstjes van een Bauhauscursus waaruit blijkt dat er maar enkele volhouders waren. Deze documentatie is onlangs in het bezit gekomen van de staat der Nederlanden. Dat alleen al maakt dat ook achteraf het beeld van De Stijl meer door hem wordt bepaald dan door andere medewerkers.
In de Utrechtse studie volgt na het stuk over Van Doesburg, een hoofdstuk over Piet Mondriaan. Daarin geeft Els Hoek de nodige informatie over de oprichting van het tijdschrift. Na Mondriaan volgt Vilmos Huszár, wiens rol goed uit de verf komt. Sjarel Ex, de auteur van dit gedeelte, heeft ook het meeste oog voor het zo belangrijke ‘conflictmodel’ binnen de groep. Daarna volgen nog hoofdstukken over Oud, Bart van der Leck, Jan Wils en Robert van 't Hoff, die als communist het politieke engagement binnen de groep actueel probeerde te maken. Het lukte niet. Het voorlaatste hoofdstuk van Nicolette Gast is aan Vantongerlo gewijd en bevat belangrijke correcties op het wel zeer sterk door Vantongerlo bijgekleurde beeld van De Stijl. Maar Vantongerlo was dan ook zo kwaad geweest op Theo van Doesburg, dat hij geweigerd had aan het herdenkingsnummer mee te werken. Het boek besluit met een hoofdstuk over Rietveld.
Theo van Doesburg, Studie in secundaire kleuren voor de Rijks Landbouw Winterschool, Drachten, 1921
Cornelis van Eesteren, met kleuren van Theo van Doesburg, interieurperspectief van een hal, ontworpen voor de Universiteit van Amsterdam, 1921-1923