Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Boudewijn BüchMijn voorkeur voor Honoré de Balzac (1799-1850) ging al jaren mee zonder dat ik begreep waarom ik deze romantische held eigenlijk zo liefhad. Totdat ik André Jeannots Essay sur l'hypomanie balzacienne (...) - een medische dissertatie uit Lyon, 1966 - leerde kennen. In deze psychiatrische verhandeling werd Balzacs ‘lichte vorm van manie met ziekelijk verhoogde activiteit’ als verklaring gegeven voor zijn buitengewoon omvangrijke publikatiedrift. Ik herkende mij zelf daar nogal in. Op één aspect na: ik kan in de verste verten niet bogen op een meesterwerk als La Comédie Humaine. Alles aan Balzac is overmatig: zijn schrijfdwang, zijn fysieke omvang, zijn liefdesleven, zijn handelsgeest (hij kocht slechts onvruchtbare boomgaarden en nietbestaande mijnen als belegging), zijn reislust, zijn briefwisseling en zijn voortijdig overlijden op eenenvijftig jarige leeftijd.
Balzac, die door Goethe gewaardeerd werd, heeft nimmer het voordeel van de Duitse bard gekend, tijdens leven en welzijn rijkdom te verwerven. Balzacs leven kent slechts faillissementen. Tóch werd hij minstens evenveel op de drukpersen gelegd én gelezen. Maar wat Goethe kon, beheerste Balzac niet. Zuinigheid was niet zijn sterkste punt. Kritisch vermogen evenmin. Verzamelde Goethe kunstschatten, Balzac deed dat evenzeer. Met één verschil: Goethe kocht topstukken en Balzac - onwetend - uitsluitend falsificaties. Goethe trouwde gemakshalve een fabrieksmeisje; Balzac zou en moest een adelijke dame trouwen. Balzac verwierf zijn dame van Russische adel na een langdurige verloving en sleet, zuchtend en rochelend, slechts een paar maanden van zijn leven met haar. Iedere belangstellende kan de absurde liefdesgeschiedenis met deze madame nalezen in dat onvoorstelbare epistolaire meesterwerk Lettres à Madame Hanska (vier delen; Parijs 1967-1971). Als literatuur ergens werkelijkheid is geworden, dan is het in deze vier dikke delen. Over Balzac is veel meer geschreven dan hij zélf schreef. Dat gebeurt vaker. Zelfs een inadequaat talent als mevrouw Courths Mahler kan inmiddels bogen op meer delen over haar dan de honderden zoetgestemde romannetjes die zij zelf schreef. Inzake Balzac is het zojuist genoemde probleem van de triviale literatuur niet onzinnig. Balzacs talent bewoog zich van zuivere liederlijkheid tot hoge letterkunst. En wat nog veel zwaarder weegt: wat in Balzacs tijd voor ‘ontspannende lectuur’ doorging, wordt in deze eeuw voor uitermate diepzinnig en letterkundig gehouden. Kortom: Balzac is een fenomeen. Eén voorbeeld ter adstructie van de fenomenologie van het fenomeen. Lange tijd heeft men Balzac ervan verdacht ‘dat hij maar wat aan schreef’. Totdat, onder andere, Madeleine Fargeaud haar huiswerk deed met Balzac et la recherche de l'absolu (Parijs 1968). Fargeaud toont aan dat geen uniformknoop op de borst van een generaal ongedocumenteerd is. Schrijfster completeert haar boek met een omvangrijke literatuurverwijzing (drieëndertig bladzijden!) over Balzacs bronnen. Balzac moet dus veel gelezen hebben - nauwelijks voor te stellen in dit leven van hypomanicus - maar, en dat vragen wij ons bij dezen af: bezat hij een grote bibliotheek? Veilingcatalogi bieden daaromtrent vaak uitkomst. Hoewel... de ‘Catalogue des livres anciens et modernes’ van de collectie Victor Hugo-zoon en -vader (Parijs 1927) is bepaald armetierig. De ‘Collection des Goncourts’ (Parijs 1897) is ronduit teleurstellend. Zou men verwachten dat de gebroeders Goncourt heel wat nagelaten hebben - niets is minder waar. De geveilde boekenverzameling van Octave Mirbeau (Parijs 1919) is veel minder omvangrijk dan men zou denken. Eigenlijk is een tuttige collectie als die van Madame Sarah Bernardt (catalogus in twee delen; geveild in 1923) nog het leukst. | |
LovenjoulBij mij weten bestaat er geen catalogus of een veilingbericht omtrent de boekenverzameling van Honoré de Balzac. Daarentegen bestaat er wél een omvangrijke inventarislijst van het meubilair en de chinoiserie in Balzacs laatstgebruikte bibliotheekruimte. Deze lijst - vervaardigd in 1847 of 1848, dus kort voor Balzacs heengaan - beschrijft de meubels, de gordijnen, de tapijten et cetera nauwgezet, doch volstaat ten aanzien van de boekwerken met: ‘De bibliotheek bevat een aantal boeken, gebonden in rood schapen- en kalfsleer, of marokijnleder. De boeken zullen worden opgevoerd in een catalogus...’ En vervolgens verwijst deze inventarislijst naar een ‘Mémoire’ - een verslag dat nog moet volgen. Het ‘Mémoire’ werd nimmer geschreven. De lijst, die in het bezit raakte van een van de allergrootste handschriftenverzamelaars aller tijden, Charles Spoelberch, Vicomte de Lovenjoul, is een gekmakend document. Lovenjoul was specialist in het verzamelen van (romantische) schrifturen; zijn verzameling, die bijna de gehele manuscriptuurlijke geschiedenis van de Franse letterkunde der negentiende eeuw omvat, verblijft heden te Chantilly, ten noorden van Parijs, in de semi-staatsverzameling Bibliothèque Spoelberch de Lovenjoul. De Franse literaire geschiedenis heeft aan weinig mensen zoveel te danken als aan deze van oorsprong Belgische graaf (1836-1907). Over Lovenjoul zou ik een avonturenroman kunnen schrijven. Deze pathologische collectioneur (Otto Mühlbrecht zou hem in zijn Die Bücherhebhaberei - 1898, tweede druk - mooi hebben kunnen gebruiken in het hoofdstuk ‘Die Bücherliebhaberei als Leidenschaft’) heeft het een en ander geschreven over Balzac maar het waren meestal bijdragen die geen uitsluitsel gaven over het boekenbezit van Balzac. In Jovenjouls geschriften komt men die samenzweerderige toon tegen die antiquaren zo kenmerkt. Boekantiquaren spreken over geld en niets anders dan dat. Dat begenadigde type van Bernard Quaritch, de Engelse pendant van Lovenjoul, deed al niet anders, een recente bibliomaan als H.P. Kraus doet in zijn A Rare Book Saga (1978) een bijna ergerlijk kapitalistisch boekje open. Lovenjoul heeft eens geschreven over de noodzaak van boeken- en manuscriptenveilingen. In Une page perdue de H. de Balzac (Parijs 1903) prijst hij Madame Hanska. Inderdaad is het zo dat de Russische dame de erfenis van Balzac niet weigerde en daarmee tevens de enorme schuldenlast op zich nam van haar kortdurige echtgenoot. Balzacs nalatenschap ontkwam zodoende aan een gerechtelijke veiling. Toen Madame Hanska in 1882 overleed werd de collectie echter wél geveild. Daarmee is Lovenjouls waardering voor mevrouw Hanska enigszins tweeslachtig. Want tegen de veiling op 25 april 1882 bleek Lovenjoul geen enkel bezwaar te hebben. Inmiddels tot aanzien en rijkdom geraakt zat Lovenjoul namelijk vooraan! Edmond de Goncourt - die gemene aartsroddelaar - schreef in zijn dagboek: ‘Vandaag, op de veiling van Madame de Balzacs bezittingen, dreef ik de prijs van het handschrift van Eugénie Grandet op tot elfhonderd franc. Slechts een ogenblik dacht ik dat het manuscript van mij was. Ik was echter de eigenaar gedurende vijf minuten.’ Het handschrift ging naar iemand anders. Wellicht naar Lovenjoul; maar als dat zo is, bleef het niet in zijn bezit. Volgens het notenapparaat van de voorbeeldige mammoet-editie van La Comédie Humaine (verschijnt vanaf 1976 in de Bibliothèque de la Pléiade) - zie deel drie, blz. 1644 - berust het in The Piermont Morgan Library te New York. Toch heeft Lovenjoul zijn best gedaan. Hij heeft zich letterlijk gek gekocht; zo verwierf hij de eerder genoemde inventarislijst van Balzacs huis aan de Rue Fortunée. Deze lijst, afgedrukt in de eerder opgevoerde Brieven aan mevrouw Hanska (vierde deel, blz. 614-655) geeft een rijkdom aan snuisterijen, maar nog steeds geen boeken. Waar zijn de boeken van Honoré de Balzac? | |
[pagina 13]
| |
De leeszaal in La Maison de Balzac in Parijs
Het kan zijn dat ik onvoldoende ben ingelicht, maar over de geschiedenis van de bibliotheek van Balzac bestaat volgens mij weinig duidelijkheid. J. Tersteeg - een van de zeldzame Nederlanders die ik een bibliotheekvriend zou willen noemen - schreef in zijn Honoré de Balzac en drie vrouwen (Den Haag 1949): ‘De boekverzameling, in groen leder gebonden, ging “pour rien, comme des salades”, zoals Léo Larguier vertelt in Saint-Germain-des-Prés, mon village; de handschriften ondergingen een weinig beter lot’. Tersteeg staat met deze opmerking, ofschoon in commissie, diametraal op de inventarislijst uit 1847/48; hier is namelijk sprake van rood leer. Dat het rood leer moet zijn, ontleen ik aan het onwankelbare gegeven dat ik één boek uit de bibliotheek van Balzac bezit, in originele binding, en dat in rood leder is uitgevoerd. | |
Parfum BalzacienGedreven door al deze raadsels bezocht ik in 1970 voor het eerst het Maison de Balzac te Parijs. Men conserveerde er de koffiepot van Balzac en enig ander twijfelachtig materiaal. Een bibliotheek was destijds in oprichting. De wandeling naar de Rue Raynouard (die in Balzacs tijd Rue Basse - zestiende arrondissement, Passy - heette) heeft zelfs na twaalf jaar voor mij niets aan bekoring ingeboet. Langs de Seine westwaarts wandelend, komt men eerst langs die metalen vogelverschrikker, om vervolgens naar rechts af te slaan en de Pont Bir Hakeim over te steken. Hier treft de bezoeker een van de eigenaardigste stukjes Parijs. Men beseft opeens duidelijk dat de Seine in een dal ligt. Na een klim bereikt men Rue Raynouard 47. Met een trap daalt men uiteindelijk af in de tuin waar Balzac tussen 1840 en 1847 maar heel weinig in de zon geluierd zal hebben. Balzac sliep overdag en hield zich 's nachts op de been - hij schreef vaak staande - met koffie en opium. Aan de achterkant van het huis gaat het terrein weer wat omhoog en kijkt men in de Avenue Marcel Proust, een steeg genoemd naar een schrijver die ook al morfinist was en het daglicht niet wilde verdragen. Balzac noemde deze woning (zijn een na de laatste dus) een ‘hut’. Ingesloten tussen straatjes staat de ‘hut’ idyllisch in een omgeving die doet denken aan de tijd dat Balzac ‘uit Parijs vertrok en in het dorpje Passy ging wonen’. Kijkt de bezoeker echter uit het raam en ziet hij het monstrum dat de firma Hilton aan de Seine liet neerzetten, dan is zijn negentiende-eeuwse bespiegeling al weer gauw voorbij. Het museum-interieur geeft maar heel weinig parfum balzacien. Patrice Boussel geeft het in zijn gidsje La Maison de Balzac eerlijk toe. De reeks faillissementen, openbare verkopingen en postume veilingen die Balzac en zijn bezit troffen, moeten een gruwel voor de literaire conservator zijn. Dat de ‘hut’ bestaat is op zich zelf een wonder; van de tientallen woningen die Balzac tijdens zijn betrekkelijk korte leven bewoonde, is zij de enige die nog overeind staat. De echtelijke woning werd daags na het overlijden van mevrouw Hanska met de grond gelijkgemaakt. Pierre Waleffe heeft in Honoré de Balzac (Parijs 1966) een onderzoek gedaan naar de woningen van Balzac. Zijn fotomateriaal is allervermakelijkst. Hij geeft een foto van een geheime trap in de ‘hut’ die Balzac gebruikte om zijn schuldeisers te ontvluchten. Het verhaal en de foto ontbreken in het museumgidsje. Wat niet ontbreekt is het koffiestel van Balzac. In de loop der jaren mocht ik met plezier kijken naar dit servies met gouden monogram. Totdat ik ‘het originele koffiestel van Balzac’ in nog minstens twee andere Franse musea tegenkwam! Waleffe merkt over de tragiek van de sloopzucht die Balzacs woningen trof op: ‘In tegenstelling tot wat Balzac dacht zijn stenen breekbaarder dan boeken.’ Balzacs werken worden gedrukt en herdrukt - dat is waar - maar zijn vroege werken zijn uitermate obscuur. Van deze triviale romans, geschreven onder de pseudoniemen A. de Viellerglé, Lord R'hoone, Horace de Saint-Aubin et cetera, zijn slechts enkele of géén exemplaren bekend. Of Balzac deze boeken in zijn bibliotheek heeft gehad, is zelfs onduidelijk; hij heeft het auteurschap in zijn jaren van erkenning en roem ontkend. Het is zeer de vraag of in het geval-Balzac stenen breekbaarder zijn dan boeken. Tijdens mijn recente bezoek aan het Balzac-museum bleek mij dat de bibliotheek nog steeds niet een complete Balzac op de plank heeft staan. Het heeft iets droevigs; toen ik in de zomer van 1976 de tentoonstelling ‘Balzac et la médecine de son temps’ bezocht, bleek de expositie in het Balzac-huis niet één enkel dingetje uit zijn eigen verzameling uit te stallen. Het L'année balzacienne uit hetzelfde jaar drukt met trots een lijst ‘autographes, pièces originales et dédicaces conservés à la Maison de Balzac’ af. Vijf bladzijden lang. Het museum bezit slechts negen eigenhandige brieven van Balzac; en géén roman-manuscript. Boeken uit Balzacs bibliotheek zijn op veilingen buitengewoon incourant. Buitendien weten we eigenlijk niet eens of er boeken uit zijn boekerij circuleren en nog moeilijker: welke boeken bezat Balzac precies? Handschriften van Balzac zijn weliswaar iets minder incourant maar doen hoge prijzen. Op de onlangs gehouden manuscriptenveiling te Parijs (Fleury-Pinault) gingen twee uiterst onbenullige briefjes van Balzac, ieder één bladzijdje, weg voor meer dan vijfduizend gulden per stuk. En dat terwijl beide brieven reeds gedrukt en dus bekend waren. Balzac heeft immers het geluk getroffen van een imperiale editie Correspondance (Parijs, vijf delen, tussen 1960 en 1969). In deze door Roger Pierrot bezorgde editie komt men eindeloos de bezitter van de originelen tegen: Collection Lovenjoul, Cantilly. Het bezoeken van de Lovenjoul-verzameling is geenszins aangenaam. Kartonnen dozen en morsige bedienden. We waren dan ook in eerste orde niet op zoek naar de manuscripten van Balzac maar naar zijn boekverzameling. Zij moet toch ergens bestaan, denk ik af en toe. Als de boeken van die satanische Arthur Rimbaud - na al die omzwervingen en dronkenschappen - in het Musée Rimbaud te Charlesville-Mézières terecht zijn gekomen, dan moeten toch de boeken van die qua bibliotheek honkvaste Balzac nog ergens te vinden zijn? Soms denk ik dat ik de enige ben die naar de bibliotheek van Balzac speurt. Als ik naar zijn boekbezit vroeg, ben ik slechts gelaatsuitdrukkingen tegengekomen die blijkgaven van verbazing, aan mij toegedichte waanzin en ‘Ah, phaff, monsieur, disparu...’ We weten dan ongeveer wel wat Balzac gelezen moet hebben. Balzacs bibliotheek zwerft over de hele wereld. Niemand weet hoe en waar. Wie bezit in godsnaam het exemplaar van Goethe's Werther dat Balzac in zijn wanhopige brief, geschreven in de zomer van 1833, noemt? Ik zal er wel nooit achter komen. Tersteeg waarschuwde mij al in 1949, ik was toen één jaar oud: ‘Thans, honderd jaar na Balzac's geboorte en bijna honderdvijftig jaar na zijn dood, zou het Institut de France zich zulk een, helaas naar alle winden verstrooid, bezit niet hebben laten ontgaan; Balzac's naam torent hoger dan ooit boven zijn tijdgenoten en zijn nakomelingen in het rijk der letteren.’ ■ |
|