Wim Bazelmans
Helmut Eisendle, geboren in 1939, studeerde psychologie en zoölogie in Graz. Hij schreef romans, verhalen, toneelstukken, hoorspelen en essays. Zijn eerste publikaties verwijzen nog rechtstreeks naar zijn wetenschappelijke komaf als experimenteel psycholoog in die plaats. Walder oder die stilierte Entwicklung einer Neurose (1972) bij voorbeeld levert commentaar op de behaviouristische psychologie waarmee hij in Graz te maken kreeg en die alle menselijk gedrag reduceert tot een overzichtelijk schema van stimuli en bijbehorende reacties. In het Handbuch zum ordentlichen Leben (1973) verbindt Eisendle voor het eerst zijn wetenschapskritiek (en dan vooral de psychologie) met taalkritiek; de terminologie van de wetenschap krijgt hier haar plaats in het geheel van de taal, die in alle volgende boeken voorwerp is van voortdurende scepsis. Na De rede voorbij verschenen van zijn hand nog Exil oder der braune Salon (1977), Das nachtländische Reich des Doktor Lipsky (1979, verhalen) en Das Verbot ist der Motor der Lust (1980, essays). Meest recent (1981) is de roman Der Narr auf dem Hügel.
De rede voorbij is, zoals de ondertitel al aangeeft, een gesprek over het menselijk verstand. Twee vrienden, Schubert en Estes, ontmoeten elkaar aan een Spaanse kust. Ze gaan samen wandelen, zitten in cafés en drinken. Daarbij zijn ze aan een stuk door met elkaar in gesprek. De rode draad door de gesprekken wordt gevormd door de begrippen taal en werkelijkheid.
Helmut Eisendle ontleende veel van zijn argumenten en voorbeelden aan Fritz Mauthner (1849-1923), een van de eerste systematische taalcritici. Diens belangrijkste werk is het driedelige Beiträge zu einer Kritik der Sprache, dat hij schreef in de jaren 1901/1902. Mauthner probeerde, verontrust door het lichtvaardige gebruik dat er van de taal werd gemaakt in politiek, godsdienst en filosofie, te komen tot een universele relatievering van de taal. Eisendle knoopt in De rede voorbij bij Mauthner aan en levert een soort overkoepelende taal- en werkelijkheidskritiek.
Helmut Eisendle (foto Gabriele Brandenstein)
Onvermoeibaar tracht Eisendle aan te tonen, dat door de taal slechts schijnbaar communicatie mogelijk is. Hij maakt daarbij in sommige van zijn boeken uitgerekend gebruik van het dubbelzinnige medium van de dialoog. De rede voorbij en Exil bestaan uit gesprekken; tussen twee personages in het eerste, tussen liefst vier personages in het tweede boek. Eisendle gaat ironie en provocatie met uit de weg. De rede voorbij draagt op het omslag het woord roman, terwijl deze aanduiding na lezing meer een lange neus in de richting van het romangenre blijkt, en Exil heet zelfs Unterhaltungsroman, een predicaat dat doorgaans wordt gereserveerd voor het soort romans dat tot de lectuur wordt gerekend. ‘Unterhaltung’ betekent behalve ontspanning of amusement ook conversatie en Eisendle legt duidelijk de nadruk op de laatste betekenis, zonder zich echt van de eerste betekenis te distantiëren.
Waarom de dialoogvorm in De rede voorbij en Exil?
‘Je zou een onderscheid kunnen maken tussen taal- of gespreksliteratuur en beschrijvingsliteratuur. Beschrijven heeft altijd iets verdachts, vind ik, het is zo gedefinieerd, zo absoluut. Je kunt in een boek beweren dat de hemel rood is, hoewel hij op het moment dat je hem beschrijft blauw is, of paars of groen. Ik wil de lezer graag aan het denken zetten en volgens mij leent een gesprek zich daar in de literatuur het beste toe. In ieder geval meer dan een beschrijving, waarbij de auteur als een soort allesoverheersende god boven de anderen uitstijgt en predikt hoe de wereld in elkaar zit.
Neem een zin als “Voor de deur staat een boom en van die boom vallen blaadjes.” Als iemand dat leest, wat moet hij dan nog doen? Hij heeft het gewoon maar te accepteren. Het zou natuurlijk heel grappig zijn als de lezer kon zeggen “Maar daar klopt helemaal niets van, voor die deur staat helemaal geen boom. Dat is een leugen, hoe kan ik dat in godsnaam geloofd hebben? Er is een prikkeldraadomheining.” Maar dat komt helaas niet zo vaak voor en daarom interesseren dialogen me meer. Ik beschouw ze als gesprekken, waar de lezer een aandeel in kan hebben. In De rede voorbij worden tamelijk radicale dingen beweerd, maar je kunt meepraten. Je kunt zeggen “Hij is niet goed snik”, “Hij is hartstikke gek” of je kunt roepen “Bravo, Bravo!” Dat bevalt me aan literatuur. Een simpele truc kan je aan het denken zetten.’
De namen van de hoofdpersonen in De rede voorbij lijken me niet zo maar gekozen zijn.
‘Dat klopt. Het zijn metaforen. Estes is of was, ik weet niet zeker of hij nog leeft, maar laten we dat maar aannemen, een wetenschapsman, een rationalist. Tijdens mijn studie heb ik een heel rationalistisch, behaviouristisch boek van hem gelezen, dat me verschrikkelijk tegenstond. Vol correlatiecoëfficiënten en zo, de ziel was als het ware achter de getallen verdwenen.