Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
Boudewijn Büch‘In de liederlijke herberg het Gouden Anker aten wij een boterham. Hier bestond een leesgezelschap; de lijst der boeken hong in de kamer en dit kostbaar muzeum bestond uit zesentwintig werken, als b.v. Inleiding tot de geographie; Historie der kozakken; Geschiedenis der landing in Noord Holland; de Star; de Letteroefeningen; de Catechismus der natuur, de Predikatie bij gelegenheid der inwijding van de kerk te Molquerum enz.’ Aldus schrijft Jacob van Lennep over zijn bezoek, samen met Dirk van Hogendorp, op vrijdag 6 juni 1823 aan het leesgezelschap te Hindeloopen.
Een leesgezelschap was een clubje dat in de vorige eeuw regelmatig bijeenkwam en tot lering en vermaak van elkaar las en dronk. Onder het smoren van een pijpje las men elkaar voor, besprak de gebezigde lectuur en borg na afloop van de avond de boeken op in een speciale kast en in een enkel geval in een waarachtig bibliotheekje. Zoals uit het bovenstaande citaat blijkt (het komt uit Van Lenneps diarium Nederland in den gouden ouden tijd, zijnde het dagboek van hunne reis te voet, per trekschuit en per diligence van Jacob van Lennep en zijn vriend Dirk van Hogendorp door de Noord-Nederlandsche provintiën in den jare 1823; een prachtige herdruk verscheen te Haarlem in 1980) bezat zelfs een onaanzienlijke vlek als Hindeloopen een leesclubje. Literair-sociologisch is ‘het leesgezelschap’ een belangwekkend fenomeen. Bij mijn weten is er echter een buitensporig geringe literatuur over; één van de weinige artikelen omtrent het verschijnsel werd geschreven door Peter van Zonneveld (NRC Handelsblad, 14 november 1980). Bij de opsomming van de collectie te Hindeloopen schrijft Van Lennep het ‘enz’ dat ook Van Zonneveld betreurt in zijn artikel. Want wat zouden wij graag willen weten welke ándere boeken er in Hindeloopen werden gelezen in 1823! Eigenaardig is het feit dat Van Zonneveld niet P. van Limburg Brouwers Het leesgezelschap van Diepenbeek (1847, herdruk met commentaar: Amsterdam 1939) noemt. Dit boek is wellicht het enige werk van omvang dat een beeld geeft van het functioneren van een leesgezelschap. Een charmant werk dat een leesavondje als volgt beschrijft: ‘de pijpen werden aangestoken, de beste fles rukte aan, en het gezelschap schoof wat vertrouwelijker de stoelen aan de tafel en staarde elkander zeer vergenoegd en tevreden aan’. Toch geeft dit boek weinig inzicht in de werkelijke lecturen die gepleegd werden (het is immers een roman); wel schept het een aardig beeld van het getheologiseer dat onophoudelijk plaatsvond in de leesgezelschappen. Wat las de burgerij? Over de heel gegoede klassen in de eind achttiende eeuw en de gehele eeuw daarna, kan men zich zo langzamerhand een behoorlijk beeld vormen, maar wat lazen burgers van de middenklassen? Daarover is maar heel weinig onderzoek gedaan. Een van de schaarse voorbeelden is de studie van Spoelstra De invloed van de Duitsche Letterkunde op de Nederlandsche in de tweede helft van de 18e eeuw (Amsterdam 1931). Spoelstra concludeert bij voorbeeld dat de toneelstukken van Kotzebue onwaarschijnlijk veel vertaald en dus gelezen moeten zijn. Klopstocks Messias kon zich ook verheugen in een intense en herhaalde vertaalzucht. Helaas - en dit ‘helaas’ schijnt een vast lemma te zijn in de geschiedenis van het bibliotheekwezen - hebben weinig leesgezelschap-collecties het gebracht tot de tweede helft van deze eeuw. Doch zelfs een recente prachtbibliotheck als die van J.C. Bloem is niet aan de veilinghamer en de verstrooiing ontkomen! De eertijds prachtige bibliotheek van het Amsterdams kunstzinnig genootschap Arti et Amicitiae (opgericht in 1839, ook een soort leesgezelschap) is nog slechts fragmentarisch aanwezig en eigenlijk is er nog maar één collectie van een soortgelijke vereniging integraal aanwezig: die van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden (opgericht 1766). Deze laatste verzameling is ongekend van kwaliteit en omvangrijkheid. | |
O, Graf!Op een middag betreed ik een saai bouwwerk in een mooie stad waar sloopwoede een levensvoorwaarde lijkt geworden: het gebouw van de Archiefdienst gemeente Dordrecht. Gehuisvest op Stek 13 biedt het interieur wat meer perspectieven. Ergens immers in een magazijn moet de boekverzameling staan van het leesgezelschap Diversa sed Una. Opgericht op 6 februari 1816 en tot op de dag van heden in bedrijf. Het jaarverslag van de bibliothecaris des jaren 1981 vermeldt één aanwinst: een overdruk van dr. Th.W. Jensma. Theologisch doctor Jensma - dat gebiedt de eerlijkheid te vermelden - bekleedt het ambt van bibliothecaris van Diversa sed Una (DSU)! De schenker/bibliothecaris vermeldt enigszins vergramd dat er ‘wederom geen gevolg werd gegeven aan de oproep aan leden, een exemplaar van eigen publicaties aan de bibliotheek te schenken’. In 1980 mocht DSU geen bezitsverrijking begroeten. In 1979 droeg J. Spoelder een dissertatie bij en... Th.E. Jensma zijn proefschrift! Jensma is buiten zijn inpandige functie als DSU-bibliothecaris ook archivaris van het Dordts gemeentearchief als geheel. Met de uitleningen wil het ook maar niet vlotten binnen DSU: in 1979 werden zes boeken ingezien, ‘geen enkel boek verliet het brand- en inbraakvrije archiefgebouw’. In 1980 vier inzagen en in 1981 hetzelfde aantal. Met de bibliothecaris van het Gemeentearchief, Jan Alleblas, neem ik de lift naar de tweede etage. Hij ontsluit een zware en moderne deur. We staan in één der nieuwbouw magazijnen van het gemeentearchief. Okerbruine kasten schragen de geschiedenis van Dordrecht vanaf 1200. Een magnifiek geordend en voorbeeldig bijgehouden archief. Vijf kasten dragen de DSU-bibliotheek, 125 strekkende meters boek, een kleine vierduizend banden (volgens de laatste stand 2028 titels). Jan Alleblas heeft vriendelijkheid en behulpzaamheid tot kunst verheven. Onvermoeibaar geeft hij antwoorden en toont de documenten en boekverzameling van de gemeente Dordrecht. Eigenlijk staat de DSU-collectie er een beetje povertjes tussen. Weliswaar bezit zij enkele heerlijkheden maar zij verbleken een beetje bij de eeuwenoude akten, van machtige lakzegels voorzien. Staande in de ruimte met een gecontroleerde temperatuur van achttien graden en een strikte, relatieve vochtigheid van vijfenvijftig procent, stel ik mij het aantal illustere heren voor dat in 1815 besloot dat er een letterkundig genootschap in Dordrecht moest komen. De heren Kisselius, Schull en Braam waren de kwartiermakers. Zij schreven een vaderlandslievende circulaire: De Vrede toch, eerst nieuwelings hersteld,... roept Ons tot de aankweeking en beoefening dier Kunsten en Wetenschappen, die het best in de schaduw van hare olyven bloeyen. Brengen wij Haar dan, op het altaar des vaderlands, een welgevallig offer toe...’ Het offer werd op 6 februari 1816 ten altare gevoerd: het Dordts leesgezelschap Diversa des Una was opgericht. Boekhandelaar/dichter Pieter van Braam (zijn vele Latijnse en enkele Hollandse gedichten zijn gruwelijk) werd de eerste voorzitter. Joh. Kisselius zou een kwart eeuw lang, in keurig schoonschrift, de notulen van het leesgezelschap bijhouden. Het gehele bestuursarchief van DSU berust tevens, keurig geordend en beschreven, in de kluizen van het Dordts gemeentearchief. Van Braam maakte het niet lang; hij overleed reeds in 1817 en er werd zodoende herdacht in het gezelschap van 450 aanwezigen. Kisselius schreef in 1841 een jubelzang op het vijfentwintigjarige leesgezelschap en verder toneelwerken en enige interessante treurliederen. In zijn ‘De rust in 't graf’ schrijft hij op Bilderdijkse wijze: ‘o Graf! wat droefheid wordt niet in uw schoot geborgen?’ | |
[pagina 29]
| |
Een bijeenkomst van Letterkundigen in 1813 in het gebouw Felix Meritus in Amsterdam.
DSU kende in de eerste jaren elf ‘werkende’ leden en zesendertig honoraire’. De eerste groep leden sprak en vergaderde intiem. De tweede ploeg mocht luisteren en boeken lenen. Het gezelschap was bepaald exclusief, voor toetreding had men vier vijfde van de stemmen nodig. Jelle Nauta is medewerker van het archief en samensteller van de prachtige tweedelige boekcatalogus van DSU (twee delen, in honderd exemplaren gestencild, 1978) en tevens schrijver van het artikel Diversa sed Una (in Kwartaal & Teken van Dordrecht, 1978, nr. 2). Hij is door deze verdiensten de enige auteur in ons vaderland die een leesgezelschap heeft beschreven, gecatalogiseerd en behouden voor het nageslacht. Samen met Alleblas - onder andere auteur van de verrukkelijke catalogus van de tentoonstelling Gedrukt in Dordrecht (1976), die informatie geeft over eerdere Dordtse leesgezelschappen - heeft Nauta ervoor gezorgd dat een uniek deeltje literaire geschiedenis bijkans integraal te boek werd gesteld. Het verhaal dat ik schrijf is dan ook voor een deel het verhaal van Alleblas en Nauta. Een persoon dat een lezing zou geven voor DSU diende wél te komen: op verzuim stond een boete die na 1859 werd aangewend om de jaarlijkse ‘baarspartij’ (drinken en eten) te bekostigen. Liberaal was het gezelschap in de beste zin: de anti-revolutionair kwaakte op een DSU-avond harmonisch samen met de communist. Van 1822 tot 1850 had het gezelschap een afdeling fysica. In de tijd van deze afdeling werd er voor duizend gulden aan natuurkundig instrumentarium aangeschaft. De ‘fysicus’, apotheker Holzapfel, gaf in 1858 aan 113 cursisten lezingen in de scheikunde à f1, - per persoon. De huisvesting is voor DSU tot op heden een netelig vraagstuk gebleven. Vanaf 1823 zetelde men een halve eeuw in de stadsschouwburg aan de Wijnstraat (thans nummer 86). Deze ‘schouwburg’ werd gedreven door twee kasteleins die blijkbaar weinig liefde voor de letterkunde konden opbrengen. Jarenlang was er een getob en gemier tussen de barkeepers en de geleerden over kachels, gasverlichting en nog veel meer. Van 1873 tot 1918 kwam men samen in een gebouw op de Groenmarkt. Eindelijk kwamen de leden onder dak in gebouw Pictura aan de Nieuwstraat. Vanaf 1925 was de bibliotheek toegankelijk in de Dordtse Openbare Leeszaal en was het gezelschap zelf een ‘geheime’ club geworden. DSU is anno heden een besloten club en haar leden laten het nog al eens afweten. Doch daarover aanstonds. Ondanks de nijvere arbeid van Nauta en Alleblas krijgt men eigenlijk weinig zicht op een avondje-DSU. We weten dan wel dat beroemde sprekers als J.J.L. ten Kate en J.J. Cremer tussen de honderdvijftig en tweehonderd gulden voor een leesbeurt kregen, dat er veel aandacht werd gegeven aan ‘straatverlichting en koetsverkeer’ bij het uitgaan der vergaderingen et cetera. Maar hoe ging een avondje-DSU nu in zijn werk? Niemand schijnt het te weten; de roman van Limburg Brouwer tilt slechts een sluiertje van het mysterie op. Doch hij schreef, zoals gezegd, een roman over een fictief gezelschap.
De geschiedenis van de bibliotheek is ondertussen nauwgezet bekend. Het eerste boek was een theologisch werk van de hand van ene dominee Kist (30 april 1816). In 1822 was er al een geschreven catalogus. Vier jaar tevoren was er reeds een boekenkast waarvan ieder lid de sleutel bezat. De eerste, gedrukte catalogus rolde van de persen in 1837. De bibliotheek was de tweede dinsdag van de maand open van vijf tot zeven uur. Tot 1866 werden er gemiddeld zes boeken per jaar uitgeleend. Wat dat betreft vormt het eerder genoemde, recente aantal uitleningen geen schril contrast met het oudtijdse! In 1861 wordt de fysische collectie afgestoten. De boeken brengen weinig op. Een jaar later gaat de juridische, theologische en ditjes-en-datjes boekverzameling de deur uit. 119 gulden netto. Weer vier jaar later laat de bibliotheek opnieuw ader: de revenuen bedragen 130 gulden. De boeken die toen werden gedumpt kennen wij nog wel door de gedrukte catalogi. Deze werken vandaag te verkrijgen is schier onmogelijk. Veel wat toen werd weggewuifd, behoort heden tot de hartewens van menige bibliofiel. | |
BesmettingNa 1867 gaat DSU een bestaan leiden dat zich moeilijk laat beschrijven: leesmusea, waternoodsrampen en cholera. Op een gegeven moment dalen de uitleningen zo sterk dat het DSU-bestuur besluit hulponderwijzers voor het halve-geld, dat van een honorair lid, zijn diensten aan te bieden. In 1889 loopt het storm: vijfhonderd uitleningen aan (grotendeels) hulponderwijzers. In 1894 is er wederom treurnis: 117 uitleningen aan vijftien leden. Een jaar later overweegt men ernstig de bibliotheek te verkopen.
Het blijft tobben. Gedeeltelijke verkoop biedt geen uitzicht. In 1897 lukt slechts de verkoop van een groot woordenboek aan het gymnasium (f13,50). In 1898 lijkt het doek te vallen. Na veel gemiezemaus wordt de bibliotheek in 1905 opgenomen (in pronkkast met opschrift) in de collectie van de Openbare Leeszaal. Dit lijkt een verbetering. Conserverend gesproken werd zij dat niet. Zoals de boeken er voor een groot gedeelte bijstaan in het Gemeentearchief, in hun liederlijke staat, is vooral te danken aan de grove uitleen die een openbare leeszaal nu eenmaal moet toepassen. Kostbare boekwerken zijn in pakpapier ingeplakt en van gore linnen banden voorzien. Etiketten melden de archiefbezoeker ‘niet aan de vingers te likken bij het omslaan der bladen, daar dit besmetting kan overbrengen’ en dat als een boek in handen is geweest van zieken dit te melden ‘opdat het in onze desinfectieoven ontsmet worde’. De angst voor ziekten zat er goed in te Dordrecht. Was het in 1866/67 buitengewoon zwaar getroffen door de cholera (zie de studie van J.A.S.M. Olvers Cholera en gemeentebeleid in Dordrecht in de negentiende eeuw, Gemeentearchief Dordrecht 1982), na 1917 werd de stad aangedaan door de dikwijls fatale Spaanse griep - die, overigens, niet door likken kon worden overgebracht; maar wist men toen veel! Over de bibliotheek van DSU kan een omvangrijker verhaal verteld worden dan het tot nu toe gebodene. De Dordtse ereburger C. Buddingh' zou het hebben kunnen doen. Hij deed het niet. De zanger die lid is van DSU, die een werkkamer heeft gehad in gebouw Pictura, die later een hokje verwierf in het ‘leprooshuis’ (waar de DSU-bibliotheek een tijdje was opgeslagen), die de DSU-bibliothecaris schijnt te kennen (hij noemt hem ‘Theo’, zie voor dit alles C. Buddingh' Dagboeknotities 1967-1972, blz. 470 e.v.) heeft blijkbaar geen interesse voor historie. Nauta en Alleblas delen mij archiefgewijs mee dat Buddingh' als lid van DSU nog nooit een eigengeschreven boekwerk heeft geschonken. Het Dordrechts Gemeentearchief koopt zijn werken. Een werk van D. Buddingh (zonder apostrofje) is wèl aanwezig: een studie over ‘oude en latere drinkplegtigheden, vooral der Scandinaviërs, Germanen en Nederlanders’ (1842).
Van de moderne leden van het leesgezelschap moet DSU het niet hebben. En daarom staat de bibliotheek benauwd opgetast in vijf metalen kasten. Ik bekreun mij om het verlies van de prachtige boekenkasten van het eertijdse genoodschap maar verheug mij tegelijkertijd in het behoud van die 425 unieke toneelwerkjes van DSU die het Dordts gemeentearchief conserveert. Nog meer honderden boekwerken van DSU zijn behouden. Dat grote geluk geeft een liefhebber tot op de dag van vandaag een blik op wat zijn voorouders lazen: veel Bilderdijk, veel J.J.L. ten Kate. En niets van Goethe. ■ |
|