Koude Oorlog
Als beloofd land raakte de Sovjetunie na de Tweede Wereldoorlog langzamerhand in discrediet. Niet door de waarheid over de Grote Terreur, waarin twintig miljoen Russen door hun heersers werden omgebracht, maar door de Koude Oorlog, en vooral door de dood van Stalin, en de aarzelende poging tot destalinisatie, culminerend in de grote rede van Chroesjtsjov op het twintigste partijcongres in 1956. Dat is een heel merkwaardig verschijnsel: zodra de totalitaire dictatuur zijn meest mensonterende en terroristische trekken begint te verliezen, zodra ook de machthebbers fouten bekennen, of misdaden uit het verleden toegeven, dan is het met de aantrekkingskracht ervan op politieke pelgrims gedaan. Hetzelfde zag men immers gebeuren met de Volksrepubliek China, die, met Cuba, en soms met andere Europese communistische landen (voor de Nederlandse Christelijke Studenten Vereniging werd aan het eind van de jaren zestig bij voorbeeld de DDR zo'n modelland) de rol van beloofd land overnam. Het deprimerende van Hollanders boek is dan ook voor een niet gering gedeelte toe te schrijven aan de herhaling: het precies zo terugkeren van dezelfde illusies, soms zelfs dezelfde frases, terwijl de eerste generatie travellers tenminste tot op zekere hoogte het excuus had dat ze nog niet beter hoefde te weten.
Arthur Koestler
Niet beter hoefde te weten. Wél beter kon weten: voor wie werkelijk in de ontwikkeling van het communisme in de Sovjetunie was geïnteresseerd, was het ook in de jaren twintig en dertig geen werkelijk probleem om de waarheid te achterhalen. Elementen van de vrije pers deden daarentegen veel moeite die waarheid te onderdrukken. Malcolm Muggeridge was in het begin van de jaren dertig een van de zeldzame westerse journalisten die vanuit de Sovjetunie berichtte tot welke verschrikkelijke hongersnood en maatschappelijke ontbinding de collectivisatiecampagne had geleid. Dit was hetzelfde tijdvak waarin Shaw, op weg naar de Sovjetunie, zijn pakjes brood ostentatief uit het raam van de trein smeet, overtuigd als hij was dat hij een land van melk en honing tegemoet reisde. (Vele miljoenen Russen stierven van de honger. Pas in 1958-60 zou deze prestatie van Stalin overtroffen worden door Mao. Het aantal slachtoffers van diens Grote Sprong Voorwaarts wordt, nu de autoriteiten in Peking het onderzoek niet langer geheel en al onmogelijk maken, geschat op twintig tot zestig miljoen doden. De ergste bekende hongersnood uit het China dat volgens elke weldenkende westerling een revolutie nodig had om zo iets zich nooit weer te laten voordoen, eiste in de twintigste eeuw tien miljoen slachtoffers.) Muggeridge schreef voor de progressieve Manchester Guardian. Maar de hoofdredactie censureerde zijn stukken en hij werd snel afgedankt.
Alexander Solsjenitsyn
De politieke pelgrims die Hollander onder het mes neemt, komen vrijwel allemaal uit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, of uit Latijns-Amerika. Nederlanders - Ien van de Heuvel in de DDR, Harry Mulisch en Max van den Berg in Cuba, en al die China- en Vietnam-gangers - ontspringen althans in dit boek de dans evenzeer als bij voorbeeld Johan Galtung, die het moreel en intellectueel verwerpelijkste boek over China onder Mao op zijn naam heeft weten te brengen.
Hollander is echter niet iemand die zich er tevreden mee stelt een lange lijst van politiek en moreel te kort schietende intellectuelen aan te leggen. Een groot deel van zijn boek is gewijd aan pogingen het verschijnsel te verklaren.
Al heel lang geleden heeft Arthur Koestler de voornaamste mechanismen die ten grondslag liggen aan het verschijnsel politieke pelgrimage nauwkeurig beschreven in een lijstje van ‘dodelijke misvattingen’. Hollander citeert ze terecht: het geloof dat de Sovjetunie (of welk communistisch land) eigenlijk toch socialistisch is; de opvatting dat men de Sovjetunie niet mag kritiseren zolang de eigen samenleving niet volmaakt is; het gelijkstellen van die tekortkomingen met wat er in de Sovjetunie gebeurde - bij voorbeeld het gelijkstellen van de ‘zuiveringen’ in Hollywood in de tijd van McCarthy met de zuiveringen in de Sovjetunie; anti-anti-communisme, de vrees voor anti-communist te worden aangezien. Vroegere verklaringen legden de nadruk op de marginale positie van de intelligentsia in de moderne samenleving. Maar Hollander wijst er terecht op dat, wat er ooit de waarde van geweest mag zijn, deze uitleg nu zeker niet meer aanvaardbaar is. De kritische intelligentsia bemant centrale posities in westerse landen: in de media, het onderwijs, de zorg-instituties; geniet een hoge status en een evenredig inkomen. Toch definieert een deel ervan zich in termen van de weerzin die ze tegen diezelfde samenleving uit. Het zoeken naar een alternatief dat aan een aantal utopische deugden beantwoordt, is daarvan een logische uiting.
Hollanders zeer complexe poging tot verklaring is subtieler dan de modieuze theorieën over de ‘nieuwe klassen’ die aan het eind van de jaren zeventig opkwamen bij neo-conservatieve denkers als Irving Kristol en Helmut Schelsky. Naar mijn idee schiet hij echter op twee manieren te kort. In de eerste plaats slaagt hij er niet goed in ‘de intellectuelen’ op een duidelijke wijze te omschrijven, zodat ook niet overtuigend wordt aangetoond of het syndroom waarvan de politieke pelgrimage een uiting is, nu werkelijk kenmerkend is voor alle intellectuelen, of alleen voor bepaalde groepen daarvan. Tenslotte zijn het
Vervolg op pagina 27