Dissident bij tante Betje
‘Berlijns blauw’ van Ger Verrips
Berlijns blauw door Ger Verrips Uitgever: De Arbeiderspers, f29,50
Louis Ferron
Is Ton Anbeeks roep om meer straatrumoer in de Nederlandse roman dan geheel in het straatrumoer verloren gegaan? Nee hoor, Ger Verrips poogde en poogt hem op zijn wenken te bedienen. Hoewel een van de twee hoofdpersonen in Verrips nieuwste boek, Berlijns blauw, natuurlijk niet met de schrijver verward mag worden, kan het toch geen toeval zijn dat deze Jos zichzelf hardop hoort zeggen: ‘...Ik schrijf niet om maar te kunnen schrijven. Ik probeer om dat deel van de historie dat net achter ons ligt en dat we zelf meemaken, en waar we althans nog iets aan kunnen proberen te doen, scherper in beeld te krijgen. Om beter te begrijpen wat er gebeurde en waarom. Misschien kunnen we daardoor voorkomen dat fouten worden herhaald. Misschien kunnen we ons daardoor offers besparen. Misschien kunnen we daardoor wat tijd winnen.’
Jos verwoordt de intenties van de schrijver Verrips, dat gaat inderdaad niet geheel geluidloos. Het deel van de historie dat Jos namelijk net achter zich heeft, is zijn uittreden uit het kerkgenootschap der Communistische Partij Nederland. Hartgrondig actueel, zeker tegen de achtergrond van de allerlaatste tournures, pirouettes, capriolen en kuitenflikkers van genoemd genootschap. Maar toch, in Verrips convergerend opgebouwde verhalenbundel hoor ik geen echt straatrumoer, eerder het omzetten van de bidstoelen bij de aanvang van de preek.
Het is niet mijn bedoeling om schamper te doen over het verslag van een dissident. Men dient waardering te hebben voor iemand die besluit na te denken, conclusies trekt en daarnaar handelt. Die waardering geldt dan de persoon - Jos geheten in dit geval. De literaire verantwoording is een ander ding. Berlijns blauw bevat zes verhalen. In de eerste vijf treden beurtelings Jos de uitstapper en Victor de schrijver op. In het zesde verhaal bedenkt de schrijver Victor een ontmoeting van Jos met diens rivaal Otto en... waarempel, met Ger Verrips. De constructie is zodanig en bepaald niet zonder raffinement, dat toch van een roman gesproken mag worden.
De actualiteit is binnengehaald; een niet onbelangrijk facet van onze politieke folklore wordt onder de loupe genomen. De schrijver is zich bovendien en zoals dat tegenwoordig hoort bewust van de spanning tussen de werkelijkheid en de literaire afspiegeling daarvan. De Anbeeken aller universiteiten en literatuurbijlages zouden verheugd moeten zijn. Zij misschien, ik niet helemaal. Van de vuile trucs die in de CPN worden uitgehaald had ik al eerder vernomen, maar dat deze aanhoudende catchpartij zich in de salon van Tante Betje afspeelt, zoals ik uit het verhaal ‘Hardhandige beweging’ mag concluderen is nieuw voor me. Kennelijk heb ik altijd een te overspannen indruk gehad van partijlokaliteiten. Nog minder de moeite waard er aandacht aan te besteden dan ik al begon te vermoeden.