wuste uiting van cultureel verzet tegen het bombastische vertoon van het regime.
Veel werken van Fenoglio zijn oorspronkelijk geschreven in het Engels of zitten vol met Engelse woorden, maar vooral de droge, soms zwartgallige humor met understatements en impliciete verwijzingen, alsook iedere afwezigheid van heldenverering wat betreft de partizanen en van populisme tegenover de plattelandsbevolking, zijn tekenend voor deze schrijver en onderscheiden zijn werk van de vele hagiografische produkten van het neorealisme.
Wanneer dan ook De drieëntwintig dagen van de stad Alba verschijnt, zijn de reacties zeer uiteenlopend en krijgt Fenoglio juist van politiek linkse zijde scherpe kritiek. Het communistische partijblad L'Unità schrijft verontwaardigd: ‘De drieëntwintig dagen van de stad Alba is en blijft een slecht hoofdstuk uit de verzetsliteratuur (...) Fenoglio toont ons rare partizanen, die het midden houden tussen karikaturen en picaro's, die strijden voor het avontuur of zelfs voor niets en voor niemand (...) Het is gewoon een woordenspel, en een slecht woordenspel, dat van Beppe Fenoglio.’ Het ‘slechte woordenspel’ waar L'Unità over spreekt, zouden we ook positief kunnen betitelen, namelijk als antiretoriek, en het mooiste voorbeeld van die antiretoriek is de eerste zin van het titelverhaal: ‘Alba werd genomen door tweeduizend man op 10 oktober en verloren door tweehonderd man op 2 november van het jaar 1944.’ Antiretorisch niet alleen door de gortdroge stijl van de mededeling, ook door de inhoud: de strijd om Alba gezien als een miserabele aftocht van de partizanen, die de stad slechts drieëntwintig dagen in hun bezit weten te houden om haar vervolgens met een handjevol manschappen weer prijs te geven aan de fascisten, terwijl minstens duizend van hun kameraden op hetzelfde moment kermis vieren in een nabijgelegen dorp, waar ze schieten in een schiettent, en het ze ‘geen enkele moeite kostte het gedreun van de slag om Alba niet te horen’.
Er zijn meer voorbeelden van deze zowel stilistische als inhoudelijke antiretoriek, een element dat helaas nogal eens wordt verwaarloosd in de Nederlandse vertaling, die trouwens over de hele linie erg wisselend is van kwaliteit en die ik daarom niet overal volg. Wanneer de fascisten, na onderhandeling met de partizanen, de rivier weer oversteken, zeggen ze: ‘“Tot ziens op het slagveld.” De partizanen antwoordden: “Jazeker,” en bleven kijken of ze toevallig geen schipbreuk leden. Dat leden ze niet.’ En tijdens de beslissende strijd roept de adjudant herhaaldelijk uit het raam: ‘“Houdt stand, de versterkingen komen eraan.” Maar tot aan het einde toe kwamen die alleen per telefoon.’ Dit zijn ‘slechte hoofdstukken uit de verzetsliteratuur’ voor wie een heldenepos verwacht en voorbijgaat aan het feit dat de partizanen merendeels zeer jonge jongens waren, die zowel militair als moreel totaal onvoorbereid ten strijde trokken, met durf en moed maar ook met alle zwakheden van gewone mensen. Zwakheid door angst bij voorbeeld, zoals in Een andere muur, waar Max, gevangen genomen en doodsbenauwd om geëxecuteerd te worden, bereid is tot ieder compromis, ‘...want als de republiek me laat gaan, haat ik haar niet meer’. De republiek laat hem gaan, maar slechts nadat hij getuige is geweest van de executie van een medegevangene: ‘Hij hoorde het lawaai van het einde van de wereld en al zijn haren gingen recht overeind staan. Opzij van hem tolde er iets en zakte langzaam in elkaar.’
Net als hier wordt ook in andere verhalen de dood op impliciete en daardoor juist zo ontroerende wijze uitgebeeld: ‘Boven de punt van het geweer van de officier, dat onontkoombaar op hem gericht was, zag hij zulke walgelijke kleuren ontploffen, dat het braaksel hem opeens in de mond liep. Hij gleed met zijn voeten omlaag naar beneden, en zijn opengevouwen handen sleepten over het gras als in een liefkozing die heel lang duurde.’ (Op weg) ‘Delio was al op het binnenplein, maar hij lag helemaal stijf op de grond.’ (Het debuut van partizaan Raoul).
Wanneer de spot en de bijtende ironie helemaal verdwijnen, wordt de toon navrant, zoals in Oude Blister, waar een partizaan die arme boeren heeft bestolen door zijn kameraden op meedogenloze wijze wordt terechtgesteld.
Barbaarse verhalen, dat was de titel die Elio Vittorini suggereerde voor deze bundel, een suggestie die de volledige instemming had van Fenoglio, maar door de uitgever niet werd gehonoreerd; helaas, want deze verhalen zijn barbaars, in alle betekenissen van het woord, van de ‘barbaarse parade’ uit het eerste verhaal tot de ‘barbaarse plaatsnaam’ Cadilù uit het prachtige slotverhaal.
■