Mussert
‘In de schaduw van de depressie’ draagt als ondertitel ‘de NSB en de verkiezingen van de jaren dertig’. Wie het boek wil aanschaffen om de autoriteit van Von der Dunk, wordt meteen al teleurgesteld: slechts de inleiding is van zijn hand. Maar reeds enig bladeren leert dat de drie tientjes die het boek kost, niettemin goed besteed zijn.
In april 1935 beleefde Nederland een daverende sensatie: bij de verkiezingen voor de Provinciale Staten behaalde de NSB van Anton Mussert, die voor het eerst meedeed in één klap bijna acht (7,91) procent van de stemmen. Zo iets was nog nimmer vertoond. Een van de auteurs van de bundel, Minderaa, gaat na waar die kiezers vandaan kwamen door een overzicht te geven van de politieke verhoudingen in de jaren dertig en de verschuivingen binnen het partijenstelsel als gevolg van de economische depressie. De NSB komt hierbij naar voren als een typische crisispartij en als exponent van onvrede tegen de gevestigde orde en bestaande partijen. Veldonderzoek, waarbij het kiesgedrag per regio of per enkele gemeente werd onderzocht, leert dat van plaats tot plaats de verklaring voor de trek naar het fascisme sterk kan verschillen, soms ook van toevalligheden afhing; in Winterswijk oefenden bij voorbeeld twee NSB-gezinde, charismatische figuren zuigkracht uit. Maar er zijn algemene trends die tot bepaalde conclusies leiden. Minderaa baseert de zijne op het werk van Kooy, van de historicus S.Y.A. Vellenga wiens werkterrein het sterk NSB-gevoelige Zuid-Limburg was, een onderzoek van de sociaal-geografen N.P. Passchier en H.H. van der Wusten en drie case-studies uit de bundel. De laatste zijn hierom zo interessant, omdat zij in sociaal en politiek opzicht sterk uiteenlopende gebieden betreffen. In Twente was wat die aspecten aangaat de differentiatie het grootst. In de Krimpenerwaard was het agrarische karakter van de streek van belang. Kenmerkend voor het politieke benul van veel boeren was dat zij de NSB, wier hoofdman niet afliet een krachtig staatsgezag te prediken, zagen als vluchtheuvel voor de toenemende staatsbureaucratie die hen frustreerde! De studie over Wassenaar ten slotte verschaft inzicht in het gedrag van het conservatief-autoritaire deel van de NSB-kiezers; die bestonden uit twee groepen: gegoede rechtsautoritair gezinden en sociaal in de knel
gekomen kleinburgers en boeren. Bedoelde conclusies luiden dat de NSB-aanhang groter is geweest in verstedelijkte dan in agrarische gemeenten. In rijkere gemeenten - Maartensdijk, De Bilt, Zandvoort, Bloemendaal, Den Haag - scoorde de NSB hoog door de autoritaire gegoede burgerij; ressentimenten jegens werklozen hebben hier vermoedelijk een rol gespeeld, terwijl in armere gemeenten de werkloosheid juist werfkracht voor Mussert opleverde, wat wel uit bovengenoemde tweeslachtigheid van het NSB-electoraat verklaard moet worden. Het vatbaarst voor de NSB waren in sociaal opzicht de middenstand, de boeren en de autoritaire elite, levensbeschouwelijk gesproken de liberalen, vrijzinnig hervormden of onkerkelijken - groepen die elkaar in de praktijk in meerdere of mindere mate overlapten - voor zover ze althans niet georganiseerd waren. Hoe sterker in bepaalde groepen de verzuiling had doorgewerkt, hoe minder greep de NSB erop had. Dat geldt zowel voor de protestantse als voor de katholieke en de socialistische zuil. Bij de kamerverkiezingen op 27 mei 1937 zag Mussert, wiens verwachtingen hoog gespannen waren geweest - tien zetels was toch wel het minste waarop hij meende te mogen rekenen - zijn beweging ineenschrompelen; in vergelijking met 1935 was de stemmenoogst bijna gehalveerd (van 7,91 procent naar 4,21 procent; de Statenverkiezingen van 1939 gaven een verdere teruggang naar 3,89 procent te zien). Tot zijn ‘getrouwen’ in de Apollohal zei hij in de nacht na de verkiezingsdag: ‘We hebben vandaag met elkaar een flinke tik op onze kop gehad.’ Harder had inderdaad nauwelijks gekund: de NSB was een splinterpartij geworden; Mussert kon zijn tactiek om via stembusoverwinningen legaal aan de macht te komen - hij had gedacht daar maximaal vier jaar voor nodig te hebben - op z'n buik schrijven. Deze terugval, weinig minder spectaculair dan de binnenkomer van twee jaar tevoren, is het gevolg van een aantal factoren, waarvan de twee belangrijkste
zijn: de radicalisering van de NSB vanaf 1935, die tot uiting kwam in een sterkere gerichtheid op Hitler-Duitsland en toenemend antisemitisme, en het steeds feller wordende verzet tegen Mussert van de kant van kerken en partijen. Van de drie sociale groepen die het meest achter Mussert aan hadden gelopen, rechts-autoritaire elite, boeren en middenstanders, zijn na 1937 vooral de laatsten gebleven.
De kwantitatieve methode heeft zich een onmisbaar bestanddeel betoond van de moderne geschiedvorsing vanwege het vermogen om inzicht in structuren en groepen te verschaffen. De kleinste cel van het historisch gebeuren, het individu, blijft evenwel onzichtbaar - zijn geloof, hoop, idealisme dus ook. Dat legio NSB-stemmenden door idealisme werden gedreven, mag niet worden vergeten. De traditionele personalistische benadering heeft dan ook niet aan betekenis ingeboet. Veeleer vullen beide methoden elkaar aan.
Al met al betreft het hier een waardevolle bijdrage tot de kennis van het fascisme in Nederland - en een met actualiteits-waarde! Immers het evidente verband tussen depressie en fascisme in de jaren dertig roept huivering op voor de jaren tachtig. Nu hebben die een belangrijk voordeel ten opzichte van de eerste: het afschrikwekkend voorbeeld van toen. Wie gelooft dat daardoor een fascistisch revival buiten de deur kan worden gehouden, gaat ervanuit dat de mens in staat is om van de geschiedenis te leren. Wie dat doet, is een optimist. Optimisme biedt geen afweer tegen onheil. Het maakt het wel makkelijker te dragen.
■