Potig onkruid
Wie aan het ogenschijnlijk proletarische epos Berlin Alexanderplatz bepaalde verwachtingen van Döblin heeft ontleend, kijkt bijgevolg met de Fatale reis in de hand dan ook tegen een zeer vreemd boek aan. De behandelde gebeurtenissen - het instortende Frankrijk, de eindeloze zwerftocht van de schrijver van het ene vluchtelingenkamp naar het andere om ten slotte met zijn vrouw herenigd te worden en naar Amerika uit te wijken - zouden gedachten kunnen doen oproepen aan Céline. De uiterlijke omstandigheden zijn ernaar. Maar waar Céline het duister in reist om ten slotte in het kille tuinhuisje van zijn Deense advocaat te belanden en daar zijn haat en rancune verder te blijven voeden, daar stoomt Döblin luid toeterend op naar het licht. Heel even, in het begin, kan men nog het vermoeden koesteren dat de verkeerd begrepen Döblin van de Alexanderplatz aan het woord komt: hij laat zich dan uit over ‘het onwaardig, maar potig onkruid species “mens”’. Het blijkt een observatie zijns ondanks, want al spoedig begint het licht te gloren waarin de mensheid in geheel andere termen wordt gewaardeerd.
Döblins worsteling met de causaliteit waarvan in de Alex zo nadrukkelijk sprake is en die de roman zo ongehoord eigentijds maakt, blijkt zich in de Fatale reis te ontpoppen tot een ‘ordinair’ streven naar een andere causaliteit: een metafysische en religieuze. Vanaf dat moment, zo kan men inderdaad beweren, wordt de reis een fatale, niet voor Döblin zelf, maar voor de lezer. Döblin, zo blijkt, heeft het niet hoog op met onze causaliteitsopvattingen die hij, wegwerpend, produkten van de rede noemt. In de Alex brengt hem dat tot een beschrijving van gebeurtenissen waaraan iedere causaliteit vreemd schijnt te zijn en de held Biberkopf tot een blinde bokster tegen immer wijkende tegenstanders wordt. Het is die beschrijving van de menselijke onmacht die men tot op de dag van vandaag kan navoelen. Maar Döblin had er iets anders mee voor. Deze mild beschreven vorm van nihilisme was niet meer dan een opstapje naar een mystieke wereldbeschouwing waarin de aardse causaliteiten ontkend worden om het primaat te kunnen verschaffen aan de hogere wil, die van ‘de oergrond’.
Omstreeks pagina 100 is het zover: de schrijver bevindt zich in het plaatsje Mende, de situatie is nogal hopeloos, er rijden geen treinen meer, Döblin is zijn bagage kwijt en knielt neer voor een kruisbeeld in een kathedraal. ‘Ik weet van die geweldige wereld hier boven, die het menselijk voorstellingsvermogen te boven gaat, waaraan wij menen een naam te mogen toekennen, het uitgaan boven alle voorstelbaarheid, dat wij met het woord “God” aanduiden. Maar dit werkt ook op aarde en in de mens. Ik weet het, want zonder hem kunnen wij toch geen stand houden.’ (De knarsend lopende zin lijkt me op rekening van de vertaalster te moeten worden geschreven.) De aap is uit de mouw. De Fatale reis blijkt de geschiedenis van een bekering, beter gezegd: de voltooiïng van een bekering. Het vermoeden van het hogere is er altijd geweest, hier wordt het in het katholicisme gevonden. Daarmee loopt Döblin het risico dat hij een dam opwerpt tussen de minder gelovige lezer en zich zelf. Wat mij betreft is hij daar voortreffelijk in geslaagd. Een kwestie van literaire onmacht. Mij wordt niet duidelijk gemaakt dat een hoeveelheid menselijk leed iemand gevoelig kan maken voor de verlokkingen van het wijwater. Ik ben graag bereid aan te nemen dat het zo kán werken. De overgang van nihilisten en hun ondersoort de dandy - men denke aan Huysmans en Léon Bloy - naar het katholicisme komt me heel aannemelijk voor en ligt in hun werk besloten. Bij Döblin is dat in zijn romans en vertellingen eveneens het geval, maar nu juist niet in zijn Autobiographische Aufzeichnungen, terwijl men daar bij uitstek de verklaring van de metamorfose mag verwachten. Wat een emotioneel proces is, wordt beschreven in welhaast theologische termen. Maar wat verklaren die voor de leek?
Vervolg op pagina 19