Het leven van literaire anekdotes
Ze beginnen leuk en eindigen dramatisch
The Oxford Book of American Literary Anecdotes door Donald Hall Uitgever: Oxford University Press, 355 p., f51,20 Importeur: Nilsson & Lamm
R. Ferdinandusse
James Thurber was zijn leven lang een groot vrouwenjager en ook toen hij blind was, zette hij zijn veroveringen voort. Hij had daarbij hulp nodig en het werd geregeld dat aankomende redacteuren van de New Yorker hem van de redactie naar het appartement van de betreffende vrouw voerden, daar op hem wachtten en weer terugbrachten. Verder moesten ze hem helpen zich te kleden, want hij kon wel makkelijk uit de kleren maar niet erin. Pech voor Thurber was dat onder die jongens zich ook de toen achttienjarige Truman Capote bevond. Capote wist dat Thurber elke ochtend door zijn vrouw nauwkeurig werd aangekleed. Daarom trok hij op een keer Thurbers sokken binnenstebuiten en verkeerd om aan, wetend dat Thurbers vrouw dat zou merken. Dat ze er vragen over gesteld had, bleek de volgende dag toen Thurber Capote uitschold en riep dat hij het expres had gedaan.
Dit is een literaire anekdote. En niet eens zo'n slechte. Want literaire anekdotes zijn niet om te lachen; ze zijn hoogstens om geamuseerd te lezen en vervolgens te denken dat ze precies passen bij de schrijver(s) waar het over gaat. En James Thurber en Truman Capote zijn allebei wat onaangename pestkoppen, wat door de anekdote wordt bevestigd. Dorothy Parker geldt als zeer geestige tante, maar wie al haar grappen op een rijtje zet, krijgt er een droevig gevoel van. Over haar gaat dan ook de volgende anekdote. Zij deelde lange tijd een kamer op de New Yorker met de humorist Robert Benchley. Toen hij vertrok, voelde ze zich zo eenzaam, en verlangde ze zo naar gezelschap dat haar het excuus kon geven om niet te werken, dat ze een bordje op haar deur hing: HEREN.
Dashiell Hammett, tekening David Johnson
Raymond Chandler schrijft in een van zijn brieven (in Selected Letters) een verhaal dat hij hoorde over Dashiell Hammett in zijn glorietijd, toen hij harddrinkend en flamboyant leefde in een suite in Beverly-Wilshire. Iemand kwam hem een voorstel doen, werd door Hammetts butler binnengelaten, moest bijna een uur wachten, waarna Hammett in de kamerdeur verscheen. Gekleed in een prachtige house-coat - ongetwijfeld met zijn initialen op de borstzak, schrijft Chandler - en een sjaal om de hals. Hammett luisterde naar het voorstel, zei toen zeer beleefd Nee en deed de deur dicht. De butler liet de man uit, terwijl uit Hammetts kamer het voorname klokken van Scotch in een glas klonk.
Een prachtige ‘anekdote’ en ongetwijfeld waar omdat het zo schitterend past bij het beeld van Hammett in die dagen - maar voor de rest niet waar, of bijgepolijst door enig doorvertellen. En dat is misschien ook wel het aardige van zulke anekdotes: de wetenschap dat ze bijna waar geweest zouden kunnen zijn. James Jones (From Here to Eternity) woonde lange tijd in Parijs. 's Zondagsmiddags vertoonde de Franse televisie Amerikaanse westerns en dan haalde Jones voor zijn zoon en hem zelf cowboykleren te voorschijn om samen daarin gekleed naar de westerns te kijken. Jones brulde dan: ‘Don't ask for the fuckin' vin rouge’, tegen het toestel, ‘say redaye, you assholes’. Dit om te zorgen dat zijn zoon zich Amerikaan zou blijven voelen.
Elke zondagmiddag!.
De anekdotes hierboven zijn, behalve over Hammett, ontleend aan The Oxford Book of American Literary Anecdotes, bijeengeraapt door de dichter Donald Hall, die aan dat werk is begonnen na het grote succes van eenzelfde Oxfordboek over Engelse auteurs. In zijn voorwoord geeft ook Hall toe dat het allemaal niet leuk is, dat het eigenlijk gaat om biografische voorvalletjes die een aardig licht op de auteur werpen, dat het gaat om curieuze informatie, soms alleen maar een bonmot. Hall heeft daarvoor jarenlang artikelen en biografieën geplunderd, en het resultaat is een allegaartje dat toch een beetje een weerspiegeling is van de Amerikaanse literatuur.
Vierhonderd mensen zijn er getuige van hoe Thomas Jefferson (82) en Lafayette (76) elkaar ontmoeten, elkaar onder de uitroep ‘Ah Jefferson!’ en ‘Ah, Lafayette!’ huilend in de armen vallen. Ook van de vierhonderd toeschouwers bleef geen oog droog. De oude James Russell Lowell had depressieve buien, dan klom hij in een lantaarnpaal en kraaide als een haan, of hij viel tijdens een banket met mes en vork op een bloemstuk aan.
Henry James kreeg in Florence na een diner zo'n geweldige pijn in zijn keel dat hij meer dood dan levend een dokter opzocht die hem bevrijdde van een lange haricot vert die zich om de basis van zijn tong had gewonden. De grote leugenaar/pornograaf Frank Harris verbaasde elkeen door ver in zijn jaren zeventig nog grote copieuze maaltijden tot zich te nemen, overspoeld met wijn en toegedekt met grote glazen calvados. Aan enkele vrienden vertrouwde hij toe dat hij dat alleen opbracht door elke avond om tien uur de klisteerspuit te hanteren.
De kleine, verlegen dichter Abercrombie had in een recensie iets onaardigs over Ezra Pound geschreven en werd door Pound, die een fiks schermer was, uitgedaagd tot een duel. Tot iemand Abercrombie erop wees dat hij als gedaagde de wapens mocht kiezen en deze besloot dat Pound en hij elkaar zouden bekogelen met de nog onverkochte boeken van eigen hand.
Ongeveer die tijd worden de incidenten bitterder en harder. Eugene O'Neill zoop zo dat hij regelmatig totale black outs had, waarvan er een tot zijn eerste huwelijk leidde. Hij werd wakker met een vrouw naast zich in bed, en ontdekte dat
vervolg op pagina 19