Hellema
vervolg van pagina 5
den, zoveel doden waren er geweest - ieder had zijn eigen dood die precies in zijn lichaam paste.’ Een verhaal van een soms bijna ontroerende naïeve verwondering om de waanzin van geweld en dood. Diverse malen ontsnapt Adam ternauwernood maar bij toeval aan de dood; de meest hachelijke situatie ontstaat tijdens een gasaanval die honderden van zijn kameraden rochelend doet stikken. Adam verzet zich: ‘Niet sterven, zo niet sterven, zo gaaf en ongeschonden doodgaan was waanzinnig, was niet eerlijk.’ Hij overleeft en maanden later staat hij weer op dezelfde plek, nu een massagraf, tijdens een plechtigheid. ‘Officieren en priesters hadden gesproken, verwaaide woorden, die spottend aangehoord waren. Terwijl hij daar stond waren vreemde beelden bij hem opgekomen, een kille woede was naar zijn keel gekropen en met uiterste zelfbeheersing had Adam een golf van misselijkheid onderdrukt en was omhoog gaan staren in de lucht.’
In minder dan acht bladzijden, op de Alberts-achtige manier van de zwijgende verteller-toeschouwer iets terzijde van het gebeuren, portretteert Hellema hier haarscherp de ‘universal soldier’, de onuitwisbaarheid van die duizendjarige oorlogsjaren en onderstreept hij nog eens zijn uitroep in het titelverhaal: ‘Grote god, in wat voor eeuw leven we? We leven in de eeuw van de moord.’ ‘Sagen Sie, Herr Hellema, wie weit geht man?’ De verhalenbundel als geheel kan opgevat worden als een poging tot antwoord op die vraag. Maar de bundel kan ook gelezen worden met een ander effect: Wie als Hellema de in wezen onvoorstelbare werkelijkheid van de oorlog op deze wijze tot literatuur maakt, is een groot schrijver: hij bewerkstelligt dat die vraag gesteld wordt.
■