Spiegeltent
Het kleine meisje heeft juist een gretige belangstelling voor spiegels en sleept de vrouw mee naar de kermis om in de spiegeltent te kunnen, en met haar vader voert ze moeilijke gesprekken waarin Martens afglijdt in het moeras van het therapeutenjargon: ‘Nee, het is vooral kijken, en kijken alleen is voldoende. Als je kijkt neem je niets in bezit, je hoeft geen antwoord; maar liefhebben ben je uit op wederzijdsheid... Je wilt een beloning in de wacht slepen, begrijp je, je wilt iets terughebben; terwijl echt, goed kijken op zichzelf al zo volledig is dat wederzijdsheid, dus als er ook nog terug wordt gekeken, een soort paradox geeft - met als eindpunt het kijken naar jezelf... Wederzijdsheid leidt tot de eerste bewuste blik in de spiegel - en dat is, geloof ik, het begin van een soort einde...’ Het is jammer dat Martens' verlangen om het omgekeerde van Esse est percipi, zijn is gezien worden, vorm te geven met dit soort gesprekken en woorden als ‘wederzijdsheid’ niet gerealiseerd wordt. Martens blijft steken in de weergave van een op zichzelf interessant gegeven; hele stukken hebben veel weg van gezeur. In ‘De tuin’, waarin het samenvallen van wat ze ziet en wat ze voelt wordt beschreven, stoort mij ook de etherische, half mystieke toon. Het is jammer dat Martens haar hoofdpersoon niet laat ontwikkelen tot een onbevangen kijkster en blijft hangen in een exclamatie van een verlangen: ‘de andere betekenis wil ik weten, niet alleen van verantwoording, maar alles, alle woorden, zinnen, gedragingen en overtuigingen die ik om me heen waarneem.’ Misschien zullen we deze ontwikkeling aantreffen in een volgend boek want het laatste verhaal ‘Verantwoording’ stuurt erop aan; de vrouw neemt dan de beslissing voortaan ‘praktisch, functioneel en voortvarend’ te zijn, ook al lijkt het erop dat ze nog in een toestand is waarin ze zich hiermee
overvraagt.
Martens thematiek is niet alleen verwant aan die van Matsier, ook een boek als Eerste indrukken van K. Schippers behoort tot dezelfde familie. Maar Schippers is al die onbevangen kijker die in staat is in dit boek de ‘eerste indrukken’ van een driejarige weer te geven en te laten zien wat ook Martens hoog zit: Schippers beschrijft hoe het driejarige meisje door familie, kennissen, opvoeding en omgeving ‘onteigend’ wordt. Dat is ook de gewaarwording van de vrouw in Martens verhalen. Er zijn grote stukken, met name in de verhalen ‘De tuin’ en ‘Evenbeeld’ waarin Martens overtuigt, maar er is nog veel moerassig, zelfs stilistisch. Woorden als ‘want’ en ‘maar’ komen te vaak voor zonder functie en voor zinnen als deze ben ik allergisch: ‘Daarna is de kamer, versuft van inspanning, gevuld met een nevelige rust waarin mijn plaats ongeweten is opgegaan.’
Het niet helemaal overtuigende van deze verhalen leidt tot de gedachte dat met dit soort narcistische, vleugellamme en naar binnengeslagen thematiek een eindpunt is bereikt. Veel meer verhalen of romans over wazig en vermoeiend gewroet zijn nauwelijks te verdragen. Sjibbolet en andere verhalen eindigt niettemin met hoopgevende laatste woorden: ‘ter zake’.
■