De lijfelijke omgang met taal
Roland Barthes in drie periodes
Roland Barthes Existentialisme, semiotiek, psychoanalyse door Henk Hillenaar Uitgever: Van Gorcum, 115 p., f18,90
Maarten van Buuren
Scholastici hielden zich in de Middeleeuwen intensief bezig met de vraag hoe de relatie tussen taal en werkelijkheid in elkaar stak. Heel simplistisch gesteld was het een probleem van de kip of het ei: de realisten meenden dat er een objectieve werkelijkheid bestond, waarvan de taal als afbeelding het afgeleide produkt vormde; de nominalisten daarentegen kenden een relatieve zelfstandigheid toe aan de taal; ze vonden dat taal de werkelijkheid vorm gaf en dus in zekere zin ook creëerde (‘In den beginne was het woord’)
Een moderne variant van die tweede opvatting is te vinden in het Franse denken van de laatste twintig jaar. De overheersende opvatting in het overigens uiteenlopende werk van Lévi-Strauss (antropologie), Foucault (epistemologie), Lacan (psychoanalyse), Kristeva (taalfilosofie) is dat de werkelijkheid alleen gedacht kan worden door middel van taal, dat taal aan de werkelijkheid voorafgaat of beter: er de bestaansvoorwaarde van vormt. Dat ‘neo-nominalisme’ vormt ook een constante in het werk van de criticus Roland Barthes. In de vele boeken en artikelen die Barthes schreef tussen 1950 en 1980 (het jaar waarin hij overleed), komt voortdurend de gedachte terug dat literatuur niet een middel is met behulp waarvan iets anders (niet-literairs) wordt getransporteerd, maar doel. Schrijven, heeft hij eens opgemerkt, is een onovergankelijk werkwoord; de schrijver schrijft niet iets, hij schrijft kortweg.
Nu is het allerminst zo dat Barthes' werk een homogeen geheel vormt. Integendeel. Het is erg lastig om de vele opvattingen die Barthes in zijn leven verdedigd heeft uit elkaar te houden, niet in de laatste plaats omdat hij er een gewoonte van maakte nieuwe ideeën te lanceren op het moment dat zijn voorafgaande opvattingen school begonnen te maken. Het is Henk Hillenaar gelukt om dat vaak heterogene werk op heldere wijze te presenteren aan de Nederlandse lezer in zijn boek: Roland Barthes, existentialisme, semiotiek, psychoanalyse. De ondertitel vermeldt de drie interessegebieden die Barthes achtereenvolgens hebben beziggehouden en die in die volgorde de belangrijkste fasen vormen in zijn ontwikkeling als criticus. In drie omvangrijke hoofdstukken wordt elke betreffende fase in de context van het Franse intellectuele leven geplaatst, vervolgens worden de belangrijkste thema's belicht aan de hand van werken die Barthes in die periode schreef, ten slotte wordt elk hoofdstuk besloten met een paar fragmenten uit essays die voor die fase het meest illustratief zijn. Op die manier is Hillenaar erin geslaagd een overzichtelijk beeld te schetsen van een schrijver die beeldvorming bijna onmogelijk maakte.
‘De eerste Barthes’ stond sterk onder invloed van het existentialisme. In het begin van de jaren vijftig werd hij beroemd met een bundel korte essays: Mythologieën, waarin hij de mythes van de kleinburger aan de kaak stelde. De verschijnselen die hij hekelt hebben zich in de tussenliggende tijd steeds sterker aangediend in de massamedia en omdat de procédes, waarvan die zich bedienen geen haar veranderd zijn, blijven ook Barthes' opmerkingen actueel. In de opstellen over de Tour de France als heldendicht, het wasmiddel dat in de ‘diepte’ werkt, de vorsten in godengedaanten, hoeven alleen de eigennamen (Van Dongen, Astra, koning Paul) door eigentijdse vervangen te worden. Barthes' belangrijkste drijfveer in die begintijd was angst voor de verstarrende invloed die deze alomvattende clichés uitoefenen op het denken van de mens. De mythe stelt de werkelijkheid voor als onveranderlijke, tijdloze essenties, als een wereld zonder geschiedenis.