Waarheid zonder verdichting
Het diepe zuiden en andere proza van Astère Michel Dhondt
Het diepe zuiden, 171 p., f27,50
Zeven geestige knaapjes, 159 p., f22,50
De tijd staat stil, 141 p., f22,50 door Astère Michel Dhondt Uitgever: De Bezige Bij
Frans de Rover
Het vroege werk van Astère Michel Dhondt, met de precieuze beschrijving van gracieuze jongetjes, roept de sfeer op van Lodeizens dichtregels
hij kende van liefde enkel de bewegingen:
de handkus, de geste, de lach, het verdriet
hij kende de gebaren van verwondering.
Romantisch-verwonderd, poëtischbewogen, erotisch-sprookjesachtig vooral. Het vorig jaar herdrukte Zeven geestige knaapjes (uit 1966) kan een cultuur-sprookje genoemd worden: een aftasten van de grenzen tussen fantasie en realiteit, tussen geestigheid en lompheid, waarbij een compromis niet mogelijk blijkt. Fantasie en geest delven het onderspit tegen de maatschappij. De schrijver Dhondt geeft zijn nederlaag toe: in een nawoord bij De tijd staat stil (1980) vermeldt hij hoe ‘de broze en kortstondige vriendschappen met de jongetjes die in een lange stoet voorbij trokken’ hem niet langer konden bevredigen; hoe hij op een moment zich uitgestoten voelde door ‘kind, ouder, samenleving’. ‘Ik word verjaagd uit het kultuurgebied en kan nu alleen nog in het wild en onder bedreiging mijn voedsel zoeken. Dit impliceert dat de zo lang volgehouden poging om de vroeg rijp geworden jongetjes in hun ontwikkeling te begeleiden, geen zin meer heeft.’
Dhondts confessie heeft een tragische ondertoon, maar krijgt vooral tragische gevolgen. Zijn kultuurgebied: het tot artificiële literatuur omgevormde verlangen naar de ontluikende of zojuist ontloken schoonheid van dartele jongensriddertjes, wordt opgegeven verklaard en verruild voor de realistische beschrijving van een kultuur uit het verleden - het romaanse Zuid-Italië. De tijd staat stil is het boek van die overgang; Het diepe Zuiden is het resultaat van een andere manier van kijken naar en schrijven over de werkelijkheid. Maar helaas: Dhondts fantasie en zijn kuise erotiek hebben het definitief afgelegd tegen een puur registrerende manier van schrijven die ik niet anders dan als pas écht doodlopend kan karakteriseren.
Astère Michel Dhondt,
foto Jan van der Weerd
Kuise erotiek - het lijkt een vreemde aanduiding voor Dhondts knaapjesliefde; toch weet ik geen andere term (hij is me wellicht associatief ingegeven door een titel als Natuurzuiver kinderhormoon van Jos Ruting, van wie recentelijk (toeval?) het fantasierijke ‘kinderboek’ Lydia en de zwaan (uit 1963) herdrukt werd. In zijn lezing ‘Mijn waarheid en verdichting’ (1967), toegevoegd aan de herdruk van Zeven geestige knaapjes, noemt Dhondt deze roman zijn meest persoonlijke. Hij geeft (overtuigend) toelichting op de structuur en de symbolische betekenis van zijn verhaal en bekent de therapeutische waarde die dit schrijven voor hem heeft: ‘Ik heb geleerd afstand te nemen van mijn verleden. Ik heb geleerd mijzelf te aanvaarden. Nog andere belangrijke dingen heb ik geleerd. Ten slotte is de lotsverbondenheid van de jongetjes en mij op haast fatale wijze bevestigd.’
De wonderbaarlijke en lucide roman, waarvan de hoofdstukken worden aangeduid met de letters van het alfabet - de taal levert een structuur voor de emotie - is niet goed samen te vatten. Onder eigen naam treedt de schrijver op te midden van zijn ‘geestige knaapjes’, zijn zeven ‘ridders’ en laat zich door hun natuurlijke leefwereld overrompelen en meeslepen in de meest fantastische gebeurtenissen, op zoek naar ‘de onvatbaarheid van de schoonheid’: ‘Ik keek naar Patrick - waar was ik, was ik nog in het Westen? - en ik richtte me zonder enige moeite op om hem te bedanken. Ik zei: “Patrick”, - en ik stokte. Zijn lichte lippen bewogen in een fluitstandje. Het drukte bewogenheid uit. Het drukte verlangen uit. Ik sprak verder, ik zei: “Kom”, en hij vlijde zich naast mij op het bed. Ik boog me naar hem toe. Het was onvatbaar. Ik zei: Nee, nee, nee, ik fluisterde: Nee, nee, ik zuchte: Nee, ik ademde: -’ Maar gesymboliseerd in ‘de Komiteejers’ (waartoe individuen behoren als de Gluiper, de Drilmeester, de Geilaard, de Schreeuwer(s), de Nozem) neemt de maatschappij wraak op Dhondts ‘kultuurgebied’. Hij ontsnapt nog net, maar toch... En ik vind het van moed en inzicht getuigen dat Dhondt - we schrijven 1967! - voor eigen rekening uitspreekt: ‘Al deze individuen stelen het verweer voor van de maatschappij: een maatschappij die genivelleerd is tot beneden het peil van de grootste gemene deler uit de massa, een maatschappij die geen kritiek op haarzelf kan verdragen, een maatschappij van donker en stank, een maatschappij die alles verder wil nivelleren, doodgemakkelijk maken, doodstom maken. Een maatschappij waarin alles steunt op de macht van het aantal, de simplifikatie en nivellering van waarden, de gemakzucht.’ Na vijftien jaar lijken we terug bij ‘af’: misschien rechtvaardigt dat alleen al de herdruk
van deze natuurzuivere roman; of moet ik zeggen: ‘De tijd staat stil’, de titel van wat ik eerder noemde Dhondts ‘overgangsboek’. Weer denk ik aan Lodeizen, aan zijn prozagedicht in dagboekvorm ‘Reis naar de Congo’ met name, al is Dhondts taalgebruik minder suggestief geworden.
Amsterdam, vrijdag 18 november 1977
Bij het Leidsebosje werd ik door een felle jongen gegrepen.
Zijn oogopslag was heel fris en brutaal.
Hij remde, steigerend op zijn fiets.
Zijn billen spanden zich op, drongen
naar achteren en deukten zich als appels.
Ik stond stil bij de twee oude platanen.
Bij de herindeling van het Leidsebosje voor het verkeer in 1974
werden deze twee bomen gespaard.
Ze waren meer dan een eeuw oud.
De tijd staat stil bevat in totaal 52 brieven, verdeeld in zeven cycli met titels als ‘De toekomst van Holland’, ‘Romeins jachtverhaal’, ‘Behouden kathedraal’. Ze worden afwisselend gericht aan ‘Peter’ en aan ‘de oningewijde lezer’, afwisselend geschreven vanuit Amsterdam (de stad van ‘de lieverdjes’) en vanuit Italië of Frankrijk (landschappen, kathedralen), en ondertekend met ‘de jager’, ‘de soldaat’ of ‘Astère’. De geciteerde brief is typerend voor Dhondts ontwikkeling: van een poëtische verwerking van verlangens naar een koele, onpersoonlijke registratie van werkelijkheid; van Amsterdam naar het Zuiden met een contrasterende ontwikkeling van de algemeen met die plaatsen geassocieerde gevoelens. In de geciteerde brief leven het contrast een spanning op; de laatste brieven, die in datering gedeeltelijk parallel lopen aan het reisverslag Het diepe Zuiden, bevatten alleen nog maar ‘werkelijkheid’:
Molfetta, zaterdag 27 januari 1979.
Met zijn twee stompe klokketorens stak de oude dom uit boven de haven.
In zijn zijgevels kruisten de bogen elkaar.
De leeuwen naast het dichtgemetselde hoofdportaal waren verweerd tot zeehonden.
Via een binnenplaats en een zijportaal kwam ik toch nog in de kerk.
Van buiten waren de koepels piramidaal.
Voor de dom lag de half versperde, middeleeuwse stad.
De wapens van de reders prijkten nog op de deurposten van de ontruimde herenhuizen.
De soldaat is een geprogrammeerde reisleider geworden; ik heb het een doodlopende manier van schrijven genoemd. Wat in de korte briefvorm misschien nog acceptabel is (alleen al de typografie geeft er ‘iets poëtisch’ aan), blijkt als volledig uitgeschreven proza onverteerbaar. Dhondt mag dan in zijn nawoord bij De tijd staat stil vermelden dat tijdens zijn Italiaanse reis ‘de toevloed van nieuw materiaal’ groter wordt, wat dat in hem bewerkstel-