eigenlijk als een psychograaf te werk en aldus is een boek ontstaan waarvan ik zo snel geen tweede voorbeeld zou weten. Het is haast alsof Brouwers een nieuw genre heeft geschapen, en je denkt, als je dit voorbeeldige geschrift dichtslaat, dan ook twee dingen:
a. wanneer schrijft Jeroen Brouwers nóg een paar boeken over enkele andere auteurs,
b. kan ik niet zelf, met als voorbeeld dit werk, een vergelijkbaar boek schrijven over bij voorbeeld Simon Vestdijk?
Eigenlijk vraag je je, na lezing, nog iets af en wel: ‘Waarom viel juist Bomans de eer te beurt zo gedenkwaardig behandeld te mogen worden door Brouwers?’ De spoken van Godfried Bomans heeft mij er wel, voor de zoveelste keer, van overtuigd dat Brouwers een uitmuntend schrijver is, met bovendien een speciaal talent voor naar hagiografie neigende in memoriams, maar het heeft mij er nog volstrekt niet van overtuigd dat Bomans een groot of zelfs maar een goed schrijver was. Zelfs in de citaten die Brouwers geeft om te bewijzen dat Bomans een groot stilist was, proef ik vooral de oubolligheid, het opgelegd leuke, óf een kinderachtige moralistische bekommernis. Ik heb bijna al het werk van Bomans met heel veel plezier gelezen, en mocht hem ook graag voor de televisie bezig zien, maar ik geloof toch echt niet dat hij de aandacht verdient die hij nu krijgt. Zeker: als je hem leest, lijkt het net alsof de woorden boven het papier hangen, en naar je toe zweven als je ogen ze treffen, maar die luchtige toon, dat ogenschijnlijk vanzelfsprekende gemak waarmee alles geschreven is, is nog niet het werk van een echt groot stilist.