Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Boudewijn BüchMen behoeft geen patriot te zijn, een sibbekundige of een liefhebber van oude stadskernen om het Leidse Rapenburg te houden voor een van 's werelds schoonste dreven. Ik kan dat niet Leidser aantonen dan met het bon mot van een Leids geleerde die op een vroege lentemorgen een verklaard vijand op de genoemde gracht langs zag schrijden. Hij sprak tot mij: ‘Hedenochtend werd het Rapenburg ontsierd door 't persoon K.’
Op Rap nummertje 25 (ik volg nog even het Leienaarse jargon) bevindt zich iets dramatisch. Een bibliotheek. Als zodanig niet te herkennen, tevens niet als zodanig aangegeven en daarmee onsterfelijk Leids. Leiden - die tempel van geleerdheid - heeft iets Leids. En dat bijvoegelijk naamwoord heeft niets te maken met die stad. Leids is het opgedelfd gebeente van Boerhaave in een verhuisdoos, de studente Beatrix thee te zien drinken aan déze gracht en studentenjool in een kroeg, genaamd ‘Pardoeza’ (naar de eminente zestiende-eeuwse geleerde Janus Doeza vernoemd). Op Rapenburg 25 bevindt zich de Bibliotheca Thysiana waarover de boekenminnaar dr. E. Braches onlangs zeit ‘Als het geld beter belegd was, had er een bibliotheek groter dan het British Museum kunnen staan!’ Dramatisch - schreef ik. Dat schrijf ik omdat iedere intellectuele ziel zich naar uithoeken van de wereld spoedt en Thysiana onbezocht laat. Custos L. Erades betreurt die maximale ene bezoeker per week niet écht; de rust in zijn huis ziet hij liever niet verstoord. Want de beheerder woont onder de boekenzaal en heeft zijn slaapkamers er boven, achter de Swedenborg-collectie.
Ex Libris van de bibliotheek
‘De bezoeker der Sleutelstad die haar oudste Vestgracht, het Rapenburg, langs wandelt, zal, indien hij eenig oog heeft voor den hollandschen bouwstijl der 17e eeuw, zonder twijfel een geveltje in 't oog vallen waarin drie steenen zijn gemetseld met deze opschriften: Johannis Thysii - M.DC.LV - Bibliotheca’, schrijft P.A. Tiele in zijn voorwoord tot de laatste catalogus van de bibliotheek uit 1879. Hieraan voegde in 1881 een ongenoemde in het vierde deel (nummer 7 en 8) van Bibliografische Adversaria de juichtoon toe: ‘Een zeldzaam genot wacht hier alzoo den bibliophilen; eene bibliotheek voor een groot gedeelte verzameld voor 1655, die sedert niet van hare plaats is geweest’. In dit artikel worden ook enige behartenswaardige dingen geschreven aangaande de collectie, maar juist dit artikel wordt niet aangetroffen in de map ‘Publicaties tot 1960 over de Bibliotheca Thysiana’ die in de bibliotheek aanwezig is. De bibliotheek is ‘een juweel van barokarchitectuur’ die werd opgeleverd in 1655. Zij is gelegen op de hoek van twee grachten, het eerder genoemde Rapenburg en de Groenhazengracht. Het bijzondere van haar ligging is dat de zon er nimmer kan binnendringen. De raamzijde aan de voorkant ligt op het oosten en de enige zijgevel met ramen op het noorden. | |
Kind-studentIn de vijftien jaar dat ik de bibliotheek bezoek en er nog nimmer één boek om studiereden heb ingezien - maar over de collectie aanstonds - valt mij steeds het bijzondere, koele licht in de boekerij op. Samen met het grijze schilderwerk en de enigszins Spartaanse bemeubeling geeft de zaal een heel kil, afstandelijk maar vooral ook chique licht af. Men betreedt de zaal via een dubbele trap die ooit om ruimte te winnen werd gehalveerd. Op 29 september 1958 werd de bibliotheek, in oude glorie hersteld, opnieuw geopend. Leidse kranten uit de laatste dagen van september 1958 wijden ronkende bijdragen aan de schepping van de stadsarchitect Aert van 's Gravensande. In het trapportaal staan enkele kasten die de bijna complete Resolutiën der Staten van Holland bevatten; 311 kloeke folianten. Johan Thys (Thyssen of Thysius) werd als veertienjarige ingeschreven aan de Leidse universiteit als letterenstudent. Hij was afkomstig uit Amsterdam. In 1646 vierde hij zijn tienjarig jubileum als student. In het najaar van '46 vertrok hij op een zogenaamde ‘Academiereis’ die hem gedurende twee jaar door Frankrijk en Engeland voerde. Over deze reis is een lezenswaardige doctoraalscriptie geschreven (De Grand Tour van Johannes Thysius door C. de Jonge, Leiden 1975, gestencild). Na zijn terugkomst liet Thysius zich inschrijven als ‘juris licentiatus’ en promoveerde op 21 augustus 1652 in de rechten. Een van Thysius' grootvaders kwam uit Danzig; zijn vader, die zeer vermogend was, stierf reeds in 1634. Thysius werd, zoals P.J. Blok aantoont in Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen (1907, blz. 3-11) als kind-student gehuisvest bij een zeer geleerd familielid. Blok vertelt dat Thysius zich van jongsaf aan heeft bewogen in geleerde tot zeer geleerde (familie-)gezelschappen. Op drie oktober - die onsterfelijke Leidse feestdag - van het jaar 1653 gaf hij in zijn woning aan de Papengracht ‘sieckelyck van lichaem te bedde legghende’ een codicil op zijn testament van enige dagen vroeger. Kort daarna stierf hij. Op 8 oktober werd hij in de Pieterskerk begraven. Naar wij moeten aannemen is zijn gebeente enkele jaren geleden door een razende bulldozer tot gruis gereden toen de kerkvloer werd gerestaureerd (sic!). Tijdens zijn korte, tweeëndertigjarige leven heeft Thysius een boekenschat bijeengebracht die een uniek inzicht geeft in de lectuur van een zeventiende-eeuwse heer van stand. En daarmee is onmiddellijk het belang van de bibliotheek aangegeven. Al in januari 1654 is Thysius' neef Marcus du Tour bezig met de uitvoering van het testament. In het testament werd bepaald dat er voor Thysius' boekenschat een gebouw moest worden neergezet, hiervoor liet hij twintigduizend gulden na, en dat de te bouwen bibliotheek tot nut van het publiek moest zijn. Voor het onderhoud van de bibliotheek liet hij enkele legaten na. De familie moest toezicht houden op de bibliotheek en na uitsterving van de familie, zo bepaalde Thysius, zouden de rector en professoren van de universiteit beheerders aanwijzen. Dit is gebeurd tot op de dag van vandaag. Op dit ogenblik staat het curatorium onder de bezielende leiding van de kerkhistoricus prof. dr. G.J.M. Posthumus Meyjes. De bouwgeschiedenis van de bibliotheek is enigszins in nevelen gehuld. Lange tijd woonden er studenten in de kamers onder en boven de bibliotheek. Een periode was het zo dat de pedel van de universiteit zowel toezicht op de boeken als op de jongens hield. De huidige custos Erades is een gepensioneerde ambtenaar van de universiteit. | |
Bakhuizen van den BrinkIn 1769 kwam Thysius' familie in opstand tegen de benoeming van een curator. Dit leidde tot processen die zich eigenlijk tot 1849 voortsleepten. De Leidse senaat betaalde in dat jaar een aanzienlijk bedrag aan een nakomeling van Thysius. Deze schikking bracht weliswaar rust maar het was voorgoed afgelopen met de betrekkelijk riante financiële middelen waarover de bibliotheek kon beschikken. Na 1849 kon er nauwelijks meer een boek gekocht worden en zelfs in 1982 moet deze belangrijke cultuurschat het doen met zeshonderd gulden per jaar. De bibliotheek kreeg in 1879 zijn eerste grote catalogus. Die wordt, door middel van doorgeschoten bladen, tot op heden bewerkt en bijgehouden. De Amsterdamse universiteitsbibliotheek bezit van deze catalogus een eigenaardig | |
[pagina 23]
| |
exemplaar. Voorin is een tiepwerkje uit 1943 geplakt waarin de toenmalige curator J.N. Bakhuizen van den Brink verklaart ‘dat er van 24 maart 1941 tot 4 december 1943 een algeheele revisie der Bibliotheek heeft plaatsgevonden. Daar de tijdsomstandigheden het niet toelaten een supplement-catalogus uit te geven, wordt langs dezen weg het resultaat daarvan ter algemeene kennis gebracht’. Bakhuizen bleek talloze, ‘bijgebonden’ nieuwe titels te hebben ontdekt en honderden fouten met de hand in het bibliotheekexemplaar van de catalogus te hebben hersteld. De belangrijke pamflettenverzameling van de bibliotheek werd door Bakhuizen opnieuw bewerkt. Van deze verzameling bestaat een gedrukte catalogus van Petit/Ruys (1882-1934, vier delen) waarin Bakhuizen eigenhandig (in het bibliotheekexemplaar) 1014 fouten en onnauwkeurigheden herstelde. Bakhuizen komt na zijn revisie op een totaal van 19.539 pamfletten waarvan er vele overigens eerder een boek dan een pamflet kunnen worden genoemd.
Op de voorgrond de ingenieuze beweegbare lezenaar, links een gedeelte van de pamflettenverzameling. De heren zijn, links conservator R. Breugelmans en huisbewaarder L. Erades.
Conservator van de Leidse universiteitsbibliotheek, drs. R. Breugelmans, leidt mij op een middag rond door de zaal. Deze bibliofiel van het zuiverste soort benadrukt nog eens het belang van de politiek/theologische pamflettencollectie die langs de baliehekjes in keurige dozen staat opgesteld. De verzameling geeft een uitnemend overzicht van de strijdvragen van de dag in de zeventiende, achttiende en negentiende eeuw. In 1943 waren er, volgens het typoscript van Bakhuizen, ook 133 twintigste-eeuwse pamfletten aanwezig. | |
KlimatiseringOver het algemeen zou men kunnen zeggen dat de catalogisering van de bibliotheek verouderd en versnipperd is. In ieder geval is zij een stuk beter dan de catalogiseringen die in zeer kleine oplagen verschenen tussen 1653 en 1852. Die hebben geen enkele wetenschappelijke waarde, maar ze ogen schattig. Aanwinsten in deze catalogi werden door middel van met de hand beschreven, harmonicagewijs gevouwen briefjes bijgevoegd. De boeken die Thysius heeft aangeschaft zijn soms van zijn signatuur voorzien of van een kittig lakstempel-vogeltje. De handschriftenverzameling uit de bibliotheek verblijft in de kluizen van de universiteitsbibliotheek omdat de veiligheid, onder andere na een lekkage, in Thysiana niet meer gegarandeerd kon worden. De bibliotheek bevat nu circa zesduizend boeken en twintigduizend pamfletten. (Thysius liet zelf ongeveer tweeduizend delen na). Men zou na al deze technische uiteenzettingen bijna vergeten dat deze bibliotheek een heerlijke plek is. Men zou de god Biblos bijna smeken dat het bezoek zo gering bleef als nu en dat de tand des tijds niet verder zal knagen aan een zaal die in Sovjet-Rusland blijkbaar meer geëerd wordt dan in Nederland: In een kastje vind ik enkele verslagen van Russische partijcongressen (Progress Press, Moskou). Die worden de bibliotheek ongevraagd toegezonden. Van de Staat der Nederlanden ontvangt Thysiana weinig, om precies te zijn: niets. Met de zeshonderd gulden 's jaars valt nauwelijks iets uit te richten. In het verleden heeft de Leidse universiteit weinig verstandig gehandeld inzake de ingewikkelde familiezaken die de bibliotheek knevelden. De bewindvoerder heeft kort geleden gezorgd voor een cv-installatie in het gebouw dat tijdens mijn studentenjaren in de winter niet bezocht kon worden vanwege bittere kou. Men kan zich echter afvragen of het nobele streven van Posthumus Meyjes om de boeken warm te gaan houden wel zo verstandig was. Hoewel de klimatisering geleidelijk is ingesteld is het dikwijls onverstandig om boekbezit van enkele eeuwen oud lastig te vallen met warmte-afgevende radiatoren. Hiermee wordt het natuurlijke klimaat, waaraan de boeken gewend zijn geraakt, verstoord en treedt niet zelden de boekenschrik op. Waarmee niet gezegd wil zijn dat ik Posthumus Meyjes een kwaad hart toedraag; wie zijn liefdevolle woorden over Thysiana in zijn Geschiedenis van het Waalse College te Leiden (Leiden 1975, blz. 111-114) kent, beseft dat hij te doen heeft met een warm pleitbezorger voor de bibliotheek. Toch lijdt de bibliotheek onder het gemis aan aards slijk. De atlas van Blaeu verkeert in staat van uiteenval. Gelukkig worden enkele delen gerestaureerd. Door wie dat betaald wordt, blijve ongeschreven. Want wie de cv betaald heeft, wie af en toe een boek laat restaureren... het is allemaal een geldelijk geschipper van potjes, instanties en informele kanalen. Dat de Leidse universiteitsbibliotheek geen kwaad werk schijnt te verrichten wordt door niemand ontkend. Dat de staat van de boeken na de klimatisering achteruit is gegaan, heb ik zelf kunnen constateren. Een groots opgezet restauratieplan zou noodzakelik zijn. Wie de collectie van de Londense Swedenborg Society kent, zal zich verbazen over de verzameling Swedenborgiana in Thysiana. Vele delen zijn van aantekeningen voorzien, aangebracht door de Zweedse mysticus zelf (1688-1772). Hoewel Swedenborg in het huidige tijdsgewricht wat op de achtergrond is geraakt, heeft hij een ontzaglijke invloed gehad op het achttiendeen negentiende-eeuwse denken. Bilderdijk doorzag de enigszins hallucinerende werken van Swedenborg aldus: ‘Over Swedenborg. - De man was ter goeder trouw, maar ik twijfel of hij zich zelven verstond. Zijn visiones kan ik niet beoordelen.’ (In een brief van 28 februari 1829 aan H.W. Tydeman). Deze laatste was een broer van Barend Frederik Tydeman wiens Swedenborg-verzameling op de zolder van Thysiana tegen het dakbeschot staat aangedrukt met uitzicht op de kaptafel van de vrouw van de beheerder. | |
Wurgende claimDe ijle sfeer die heerst in de Bibliotheca Thysiana moet bewaard worden. Dat is zeker. Alle belanghebbenden doen wat zij kunnen maar met een portemonnee van zeshonderd gulden kan geen mens iets behoorlijks aanrichten. Wordt het geen tijd, zo vraag ik mij af dat van Hugo de Groots De Iure (een tweede issue, een op de pers ‘gevarieerde variantdruk’; een zeldzaamheid), het weliswaar slechte maar toch mooie exemplaar van de Delftse Bijbel en het boek van Scaliger (met een opdracht van de auteur aan prins Maurits, gekocht op een veiling te 's Gravenhage in 1749) en nog honderden andere mooie items de aandacht krijgen die Johan Thys ze had toegedacht? Niemand is tegen, maar de tragiek van het oorspronkelijke legaat is een wurgende claim die het testament van Thysius zelf op de bibliotheek heeft gelegd. (De Leidse universiteitsbibliotheek zou onmiddellijk bereid zijn voor een gulden alle verantwoordelijkheid op zich te nemen. Dat zou niettemin een hele kostbare transactie blijken te zijn.) Waarmee de Leidse universiteitsbibliotheek ook het licht zou aankopen, waarvan de NOS-cameraman (waarmee ik in de winter van 1981 in Thysiana filmde) zei, terwijl hij lampen in de zaal opstelde: ‘Dat is nou verdomde jammer. Dat mijn film hier niet tegenop kan. Ik ben overal op de wereld geweest maar dit licht staat zo verschrikkelijk stil! Ik heb nog nooit zo iets moois gezien. Volgens mij sta ik hier voor de eerste keer de zeventiende eeuw te filmen!’ En zo is het. Het enige wat kan bewegen in deze bibliotheek is de ingenieuze lezenaar. Doch deze staat gelukkig meestal ook stil. ■ |
|