perkt tot ‘de stad’, waaruit men in de vroegere arcadia nog de wijk kon nemen, om op adem te komen of om haar voorgoed de rug toe te keren. De vernietiging woekert voort, en legt beslag op steeds meer ruimte. Vandaar dat het personage woedend, minachtend, venijnig en slechts zelden ironisch van leer trekt, maar ook machteloos moet toezien.
Dan is er, nog wel, de sacrale ruimte, vertegenwoordigd door ‘de tuin’, ‘de aarde’, de natuur. Sedert Een dag op het land is de voornaamste locatie van De Wispelaeres werk een oude boerderij, afgelegen, omringd door een tuin en talloze bomen, bewoond door een personage dat schrijver is. Deze ruimte verwijst uiteraard naar de tuin die in mythe, literatuur en kunst de mensheid als beeld of archetype vergezelt. Dikwijls gebeurt dat expliciet: ‘hij was het domein van de eerste en de laatste mens’.
Tot het sacrale behoort tevens de tuin uit de jeugd van de hoofdpersoon, het terrein van de vader, dat op gezag van de moeder ontruimd moest worden. Op een heel ander vlak horen ook de literatuur, muziek en beeldende kunst hierbij, die in de ontwikkeling van het personage ontsnappingsmogelijkheid en toevluchtsoord tegelijk zijn geweest. En dan is er de vrouw, de geliefde die met oeroude woorden als ‘tuin’ en ‘bron’ bezongen wordt. In de beide romans gaat het om een liefde van jaren her: het meisje is verdwenen, en nadien gestorven, maar de herinnering aan schoonheid en erotische vervoering laat niet af.
In Een dag op het land is deze tegenstelling nog maar ten dele uitgewerkt. De ik-figuur pareert er een aanval: van een meisje dat hem een vraaggesprek komt afnemen in het verhaal, en van modieus links in het essay.
Pas Tussen tuin en wereld, met zijn plaatsbepalende titel, ontvowt De Wispelaeres thematiek volledig. In de chaos van vervreemding en verval is leven niet langer mogelijk; in de gewijde ruimte is het de mens nog gegeven, met zich zelf samen te vallen en vanzelfsprekend te zijn. De beschrijving van de natuur en van de tuin vroeger en nu, met een zeldzame kennis van planten, bomen en vogels, raakt af en toe aan een mystieke ervaring. Ik bedoel dat in de beste zin van het woord: een gevoel van tijdeloosheid, eenwording, oorspronkelijkheid, zoals je het tegenkomt van Hadewijch tot Nescio, van Robert Musil tot Cees Nooteboom.
Mystiek van aard is buitendien in hoge mate de erotische verrukking, maar door het verlies van de geliefde is daar een einde aan gekomen. Wel is het de hoofdfiguur gelukt, de tuin uit zijn jeugd te ‘herstellen’; het weervinden van die erotische tuin blijkt problematisch.
Destijds heb ik Tussen tuin en wereld besproken onder de kopregel ‘Met het oog op de toekomst’. Te midden van profanering en zogenaamde vooruitgang bleef een arcadia behouden: ‘het huis dat daar als een eiland in de omringende beschutting van de laatste bomen ligt’, volgens de slotzin. Er deed zich ook een nieuwe, uitzonderlijke geliefde voor, en bij alle ‘verlangen om onbereikbaar te zijn’ bewaarde de hoofdpersoon zijn positie tussen de strijdige ruimten. Dat is de plaats van de cultuurkritiek, de plek terzijde die het engagement van de intellectueel uitmaakt.
Nu, in Mijn huis is nergens meer, moet ook die laatste beschutting eraan geloven. Een nieuwe, nutteloze autoweg en een industrieterrein rukken op; de meeste boerderijen zijn al gesloopt, de bomen in meerderheid omgehakt. Nog even en het enige resterende ‘reservaat’ van het sacrale wordt vernietigd en geasfalteerd. De roman beschrijft de ondergang niet; in het fraaie filmische slot bevriest het tafereel: een kaal winters landschap, met de machines en vrachtwagens nog net buiten de al onteigende grond van de verteller.
Het boek vertrekt vanuit een dubbele ordeverstoring: dat naderende einde, en de komst van een jong meisje, dat een televisiefilm wil maken over leven en werk van de schrijver, die door een en ander tot het schrijven van een volgend boek wordt aangezet. Gevolg is, dat er tussen beleven en schrijven nauwelijks tijd verloopt: er is geen vertelafstand, er zijn geen scherpe grenzen tussen schrijver, verteller en personages. Het schrijven voltrekt zich met een verhoogd bewustzijn en wordt voortdurend becommentarieerd; het verschil tussen verhaal en herinnering, literatuur en werkelijkheid blijkt twijfelachtig.