| |
| |
| |
‘Ik ontdekte dat mijn manier van denken niet in de samenleving paste’
De verantwoordelijkheid van Doris Lessing
The Making of the Representative for Planet 8 door Doris Lessing Uitgever: Jonathan Cape, 145 p. f32,60 Importeur: Keesing
Nienke Begemann
Zoals bekend was Doris Lessing eind maart op een publicity-tour in Nederland. Ze gaf interviews, werd gefotografeerd en hield een informele discussie in The Britisch Council. De volgende dag spraken Hanneke Groenteman en ik ongeveer twee en een half uur met haar in haar hotelkamer. Het was een wonderlijke middag: zowel Hanneke als ik waren gewaarschuwd voor haken en ogen, voorbereid op afweer en niet op de gemakkelijke, ruime uitwisseling van gedachten die er ontstond en die eindigde in tevredenheid, hilariteit, en een heel hartelijk afscheid.
In Hanneke Groentemans programma Hoor Haar is veel van de politieke strekking van ons gesprek al te horen geweest: Lessings boosheid over slechte journalistieke praktijken, haar teleurstelling in de ontwikkeling van de feministische beweging, haar acties om tegen het getij van de vredesbeweging in mensen bewust te maken van de noodzaak van burgerbescherming tegen atoom- en ander biologisch of chemisch gevaar, en haar eigen moeilijke ontwikkeling van politiek activiste tot iemand die alleen nog effect verwacht van de ‘acties’ van individuen en van kleine groepjes burgers. In dat gedeelte van ons gesprek hamert ze voortdurend op de noodzaak van het verzamelen van feiten, en op de noodzaak van rationeel denken over oorlog, geweld en de barbarij van de wereld waarin we leven en die we ons ongemerkt eigen hebben gemaakt - in plaats van er alleen met grote, liefst massaal beleefde emoties tegenaan te gaan.
Voor een zorgvuldig lezer van haar werk is dit alles niet nieuw: haar hele oeuvre ademt een weliswaar eigenzinnige maar daarom niet minder scherpe analytische en constructieve instelling. Ieder boek is een poging niet alleen om problemen af te schilderen en te definiëren, maar ook om tot antwoorden, oplossingen te komen.
Als we die middag over haar literaire werk praten, vooral over haar laatste serie Archives of Canopus in Argos, de zeer afwisselende reeks space-fiction romans, waarvan sinds 1979 vier delen zijn verschenen (en drie inmiddels in het Nederlands zijn vertaald), grijp ik de kans om haar ten slotte toch maar onomwonden de vragen te stellen die me al lang bezighouden. Tijdens de Britisch Council-discussie had ze al gezegd dat de kosmologie die in Shikasta, het eerste deel van de serie, werd gepresenteerd, is gebaseerd op ideeën uit de verschillende bijbels die de wortels van onze beschaving zijn, het Oude en Nieuwe Testament, de apocriefen, en de koran, en dat het hoog tijd is dat we ons opnieuw verdiepen in die teksten, liefst zonder de belasting van de christelijke traditie. (Voor het christendom, ‘a particularly intolerant and repressive religion’, heeft ze geen goed woord over, niet alleen vanwege de wandaden die in de loop van de geschiedenis door de christelijke kerk zijn begaan, maar vooral omdat de priester-hiërarchie de kudde zo stelselmatig heeft geterroriseerd dat we nog steeds gevangen zitten in irrationele vormen van denken en handelen - door het systeem van beloningen en straffen, hier of in het hiernamaals, nog altijd onbekwaam om ons te verdedigen tegen indoctrinatie en brainwashing.)
Doris Lessing, tekening David Levine
| |
Mythen
Op vragen naar de betekenis van de afgezanten van ‘Canopus’, die als hemelse ambassadeurs, leraren en voorbeelden naar de werelden worden gestuurd die onder Canopus' heerschappij horen, antwoordde ze, tijdens de discussie, zakelijk en afwerend dat dat idee een vertaling is van de figuur van engelen die in alle heilige teksten voorkomen, en dus niets nieuws bevat. Nu zeg ik haar dat ik wel inzie dat de kosmologie van Shikasta en The Sirian Experiments wordt gepresenteerd als een fabel, een parabel of een metafoor, maar dat ik toch sterk het gevoel heb dat de kern van die kosmologie iets is dat voor haar een letterlijke betekenis heeft, een betekenis die verder gaat dan metaforiek, en die zich daardoor niet laat bewijzen of zelfs bediscussiëren.
‘Ja,’ zegt ze, ‘dat is gedeeltelijk waar. Ik probeer niet om onder een uitdagende vraag uit te komen - het is gedeeltelijk waar omdat ieder boek anders is en daarom veranderen de metaforen steeds. Shikasta begon met het idee dat in de verscheidene bijbels voorkomt, van op God gerichte mensen, hoe je dat ook wilt noemen, die van tijd tot tijd de mensheid zeggen, God wil
| |
| |
dat je dit of dat doet. Dat is de taal van die bijbels. Ik gebruik een andere taal, of dialect. Dat idee komt dus in alle heilige mythen van de mensheid voor, en daarom is het meer dan alleen maar beeldspraak. Ik denk inderdaad dat het een hoogst ernstige vraag is, of deze wereld in feite niet op de een of andere manier geleid wordt. Maar ik bedoel natuurlijk niet door Canopus, dat is een metafoor, geloof me! Dit moet ik heel duidelijk zeggen, want ik krijg brieven van wanhopige, dol gedraaide jonge mensen, waarin ze schrijven “Vertel me, Mrs Lessing, wanneer landen de ruimteschepen?” Hartverscheurend, beangstigend. Dus ik zeg dit er altijd bij, want ik wil niet bijdragen aan de algemene publieke verwarring.
Ik denk dus dat het op zijn minst waarschijnlijk is dat mythen die zo wijdverbreid zijn, en zo'n lang leven hebben, meer bevatten dan alleen poëzie. Ik vraag me inderdaad af of we in feite niet beter toegeruste adviseurs hebben dan we weten.’
Heeft U daar ook ervaring mee?
‘Het probleem is dat vreselijke gebied van sekten en goeroes, waar ik echt bang voor ben geworden, dat zijn mijn ergste vijanden. Ik word aldoor benaderd door mensen die ik erg gevaarlijk vind en die jonge mensen allerlei verkeerde ideeën voeren. Goeroes verspreiden zich als paddestoelen, en vinden dat ze iedereen kunnen vertellen hoe ze moeten leven. Ik word er erg ongelukkig van als ik bij dat gezelschap word gerekend. Want daar hoor ik niet. Die sekten veroorzaken een vreselijke hoeveelheid psychische stoornissen.’
U bedoelt het anders - u hebt het gevoel dat er een serieuze mogelijkheid bestaat dat er onbekende bronnen van leiding zijn?
‘Laten we het God noemen, zoals het vele duizenden jaren genoemd is, maar ik zit dan wel met het christendom. Goed en kwaad, God, dat zijn bedorven woorden. Wat betekent God? Ik vraag maar!’
Dan begint ze te vertellen over haar studie van het soefisme, en de moeilijkheid om daar mededelingen over te doen.
‘Je kunt niet anders zeggen dan: het is niet dit en niet dat, we voelen ons geen elite, we dragen geen vreemde kleren, we zijn allemaal heel stevig verankerd in onze maatschappij. Ik studeer nu al twintig jaar lang bij Idries Shah in Londen, en dat is nog steeds een lange reeks verrassingen, helemaal niet wat ik verwachtte toen ik eraan begon, en heel erg moeilijk. Hoofdzakelijk omdat je aldoor troostende ideeën en illusies armer wordt. Ik weet wel dat ik de woorden die ik aan het begin van deze ervaring gebruikte, ook nu zou kunnen gebruiken, maar dat ze iets totaal anders zouden betekenen. Dus, in het begin zei ik, ietwat luchthartig, ik ben bezig met een mystieke queeste, en dat zou ik nu ook kunnen zeggen, hoewel ik er een beetje om moet lachen, maar nu begrijp ik het zo anders, nu staan die woorden voor iets heel prozaïsch, en voor heel hard werk. Ik moet dit duidelijk zeggen, want ik wil geen bijdrage leveren aan de verwarring, ook niet over de “starry-eyed stuff of mysticism”.
Ik heb zeker ervaren dat er mensen in de wereld zijn die oneindig wijs zijn op onverwachte manieren, niet het soort van “O Mijn Kind, dit is de geopenbaarde waarheid”, helemaal niet. Wat Shah bij voorbeeld tegen zijn leerlingen zegt zijn dingen zoals, oké, het duurt lang, geen mystiek-in-een-week, je moet zitvlees hebben, en je moet je houden aan wat ik onderwijs, niet omdat dat de enige waarheid is maar omdat ik het onderwijs en omdat je geen disciplines door elkaar moet gooien. En in dingen zoals deze zijn jullie in het Weten buitengewoon gulzig, jullie hebben geleerd dat je overal recht op hebt, en dat je alles kunt krijgen wat je wilt, en ik leer je het tegenovergestelde, dienen, niet graaien. En dat is allemaal gemakkelijk gezegd, maar het is moeilijk om te doen, en helemaal niet opwindend.’
Maar het soefisme inspireert u wel tot het schrijven van uw boeken?
‘Het meest soefistische boek dat ik heb geschreven is The Golden Notebook, maar dat ontdekte ik pas later. Ik schreef dat boek lang voor ik überhaupt van mystiek had gehoord. Ik heb de soefi-ideeën, gezocht, gevonden, omdat ik op bepaalde manieren dacht, niet omgekeerd. Wat er gebeurde was, dat mijn manier van denken helemaal niet in deze samenleving paste, en toen ik The Golden Notebook schreef, ontdekte ik dat. Ik heb een boel geleerd toen ik dat boek schreef, over me zelf, en over hoe ik dacht, en hoe oneens ik het was met wat ik “het pakket” noem. Het westerse pakket houdt in dat je een materialist bent van een of ander soort, dat je waarschijnlijk ook een marxist bent van de een of andere richting, dat je het filosofische idealisme veracht, opwaarts en voorwaarts met de materiële vooruitgang, enzovoort, en ik merkte dat ik het daar na een tijdje absoluut niet mee eens was. Dus het ging andersom, ik schrijf niet anders door het soefisme, maar ik zocht het soefisme omdat ik anders schreef en uit moest vinden hoe dat kwam.’
| |
Vijandigheid
We praten verder over hoe ze haar rol als schrijver ziet - ‘als deel van een organisme, dat de functie heeft hardop te denken, ieder over zijn eigen onderwerp’ - en over haar reacties op de agressie en neerbuigendheid die haar laatste boeken hebben teweeggebracht bij de meeste critici. Die agressie verbaast haar niet, niet na wat haar is overkomen toen The Golden Notebook uitkwam.
‘Er waren een paar mensen die het mooi vonden, maar over het algemeen waren de besprekingen ongelooflijk vijandig, dwaas en onbenullig. Iedereen is dat nu vergeten, en het is nu een soort heilige witte koe geworden die daar op een plank zit. Ik begrijp de vijandigheid heel goed. Ten eerste houd ik me niet aan de regels, dat heb ik nooit gedaan, en dat zeg ik ook. Tenslotte zijn het hoofdzakelijk de academici die de regels vaststellen, en ik heb altijd heel hard en duidelijk gezegd dat ik niet veel geduld heb met de meeste academici, ik zeg niet allemaal - dus vijanden kan ik verwachten. Maar ik denk graag dat ik een professional ben, dat ik weet hoe ik binnen het literatuurbedrijf kan functioneren, koeltjes, dat ik het kan gebruiken voor goede doeleinden, zoals om jonge schrijvers te helpen, die niet goed verzorgd worden. Over mijn recensies ben ik al lang niet meer emotioneel - het is een ironische bezigheid, het lezen van recensies, zeker als je de schrijvers ervan kent.’
Via vragen van mijn kant over Arthur Koestler, een andere rebel, voor wie ze ‘the greatest possible admiration’ voelt, hoewel ze geen heil ziet in zijn oplossing voor de mensheid, het dagelijks consumeren van een eenvoudige pil om de agressie binnen de perken te houden (‘maar hij is een pessimist, ik ben een optimist’), komen we op het geloof in een leven na de dood, dat net als het bestaan van afgezanten van ‘Canopus’, een hoeksteen is in haar manier van denken.
Tot haar eigen hilariteit en die van ons zegt ze met een precies stemmetje, ‘the evidence would seem to suggest that there is life after death’, en dan ernstiger, ‘er is een enorme hoeveelheid bewijsmateriaal, en al heel lang. Ik verheug me best op de dood. Ik ben nieuwsgierig. Zoals Stevie Smith, herinneren jullie je die? Die wordt merkwaardigerwijze altijd geciteerd als een felle agnoste, maar vlak voor haar dood schreef ze een brief aan de New Statesman, waarin ze zei, ze was toen al heel ziek, “Ik kan haast niet langer wachten met doodgaan, ik wil al die Kracht en Heerlijkheid zo graag zien.” Lief hè?’
Zo eindigde een vrolijke, openhartige en zeer gevarieerde middag, tot tevredenheid van ons alle drie.
| |
Taboes
Hoe dit alles in te passen in een ‘literaire’ benadering en beoordeling van Doris Lessings werk? Ik ben ook maar een academisch gevormd lezer, gewend me aan regels te houden. Maar ook ben ik aldoor geshockeerd geweest door de emotionele afwijzing van haar werk, en door de achteloze oneerlijkheid waarmee dat gebeurt: er is bijna geen criticus die het nodig, laat staan noodzakelijk vindt om haar ideeën uiteen te zetten, eropin te gaan, of aan te tonen dat ze niet aan bepaalde maatstaven voldoen. Sinds de Archives, eigenlijk ook al daarvoor, naar aanleiding van boeken als Memoirs of a Survivor, wordt Lessing in het wilde weg beschuldigd van naïveteit, van zweverigheid, soefistisch deraillement, enzovoort, ook door recensenten die haar eerdere werk bewonderen. Ik vind dat vreemd en een beetje trouweloos. Doorbreekt ze zoveel taboes?
De emoties lopen zo hoog op dat er over de knappe techniek van de laatste boeken, de vondsten, zoals de stemmen van de merkwaardige vertellers die ze opvoert, de inventiviteit waarmee ze in haar fabels haar ideeën tot leven brengt en hele werelden uit het niets schept, ook nauwelijks meer een waarderend woord wordt gezegd, ook niet door critici die pretenderen academische objectiviteit na te streven.
Kunstenaar van conceptual art die zich bedacht heeft en vliegen strooit
Ik vind dat de ideeën van schrijvers binnen het kader van hun werk horen te worden getest op innerlijke coherentie, gevaarlijkheid en intellectuele eerlijkheid. Tegen Les- | |
| |
sings ideeën over wat het leven op deze aarde inhoudt voor mannen, vrouwen, kinderen en dieren in de meest uiteenlopende situaties, over de relaties tussen mannen en vrouwe, ouders en kinderen, over oorlog en geweld, over het leren dat ze als onze meest wezenlijke activiteit ziet, en over onze onderworpenheid aan sociologisch-psychische processen die we maar zeer gedeeltelijk kennen en maar half willen ontdekken, tegen die ideeën valt op rationele gronden niet veel in te brengen. Ze worden trouwens niet dogmatisch of doctrinair gebracht, maar altijd doorgewerkt, doorgedacht in het raamwerk van fictie. Voorlopiger kan het niet. Dat ze zo gemakkelijker worden, is daarmee niet gezegd. Ze bieden ook geen eenvoudige opluchting of troost - wel ruimte om te denken.
De verantwoordelijkheid die Lessing daarmee op haar schouders neemt, ziet ze heel goed onder ogen, dat bleek ook duidelijk in ons gesprek. Gevoel van verantwoordelijkheid voor wat er in de wereld in het algemeen, en speciaal de hoofden van haar lezers gebeurt, is misschien wel de sterkste drijfveer in haar werk. En dat is een verschijnsel dat niet past in de laatromantische, esthetiserende, in wezen onverantwoordelijke kunstopvatting van vele recensenten. Zelf maakt ze zich er niet druk om: ‘Ik verzeker je dat dit over vijf of tien jaar allemaal vergeten zal zijn,’ zegt ze geruststellend.
| |
Kou en honger
The Making of the Representative for Planet 8 is een kort boek, bijna een novelle. Het wordt gevolgd door een nawoord, dat ook slaat op haar vorige boek, The Sirian Experiments; het is een lang essay over een van Lessings favoriete onderwerpen: de vraag hoe het komt dat de waarheden van dit jaar de leugens van het volgende jaar zijn, hoe ideeën zich verspreiden, hoe mensen reageren op wat ze door de tijdgeest, of hoe je dat ook wilt noemen, voorgeschoteld krijgen. Ze noemt dat een sociologisch probleem, en dat is het ook. Het essay is gecentreerd om de wisselvalligheden in de reputatie van Scott, de Engelse ontdekker van de Zuidpool, die in haar jeugd nog werd gezien als een grote Britse held, en nu hoe langer hoe erger wordt verguisd als een fanatieke, in klassetermen denkende, Brits-nationalistische reactionair, die onverantwoorde risico's nam met zijn eigen leven en dat van de leden van zijn expeditie. Het essay is haast sluw geschreven, en is een passend commentaar op de roman die eraan voorafgaat, al moet er wel even worden nagedacht om het essentiële verband tussen de twee werken te zien.
De roman, gesproken door een verteller ‘aan gene zijde’, begint met de zin ‘You ask how the Canopean Agents seemed to us in the times of The Ice’, en eindigt ook zo. Het verhaal van het ijs is het antwoord. Anders dan in vorige boeken is Canopus niet langer het bijna oppermachtig heersende centrum van het universum, maar een verre ster, die ook onderhevig is aan hogere machten en aan de toevallige veranderingen in de constellaties in de ruimte. Canopus blijkt niet bij machte om Planeet 8 te redden als er plotseling een ijstijd aanbreekt, die de oorspronkelijk rijke, milde en groenvruchtbare wereld verandert in een gigantische ijsklomp waarop alle leven uitsterft. Lange tijd geeft Canopus adviezen aan de bewoners over hoe ze de kou kunnen trotseren en overleven; de afgezant Johor (die ook in eerdere boeken voorkomt) belooft dat ze met ruimteschepen gered zullen worden en overgebracht naar Shikasta, de aarde. Maar Shikasta is niet in een conditie om hen te te kunnen ontvangen. Langzaam moet iedereen beseffen dat de ruimteschepen niet zullen komen, dat er geen verlossing komt op de manier die men zich had voorgesteld. Wie wel komt en tot het eind bij hun blijft is Johor, de Agent. Samen met de mensen, de Vertegenwoordigers, die hij tot het laatste toe blijft onderwijzen en steunen, sterft hij - niet aan een kruis, als zoenoffer - maar net als zij in de kou en honger van de laatste dagen.
Wat Doeg, de verteller, (een van de vijf ‘ministers’ van de Vertegenwoordigers van de planeet, een soort minister dus), leert in die laatste dagen is Lessings analyse van individualiteit en persoonlijkheid naast en tegenover de gedeelde biologische identiteit van de menselijke soort. Ze doet dat op haar eigen speelse filosofische manier, ondogmatisch, gebruik makend van poëtische beelden uit bij voorbeeld de nucleaire fysica. De immense afstanden tussen de kleinste hypothetische deeltjes van het atoom vult ze, als hypothese, met de ook nooit geobserveerde bewegingen van de menselijke emoties, en met het gevoel van eigen identiteit; tegelijk bestrijdt ze het kleinere individualisme dat ons allemaal doet aannemen dat onze droomwerelden uniek zijn, dat alleen wij zelf wakker worden met het gevoel, ik ben er, dit ben ik, waar ik ook ben.
Filosofisch gezien gaat het om het oude probleem van de perceptie. De achttiende-eeuwse bisschop Berkeley postuleerde dat dingen buiten ons niet bestaan behalve op de momenten waarop we ze waarnemen - Lessing draait die positie om. Als we dingen niet kunnen waarnemen, weten we niet of ze bestaan of niet, en om vooruit te komen in ons denken, moeten we wel hypothesen opstellen over de realiteit. En omdat ze een roman schrijft, niet een natuurwetenschappelijk werk, neemt ze de vrijheid om hypothesen op te stellen die niet getoetst kunnen worden. Dat het om hypothesen gaat, is zonder meer duidelijk uit het feit dat de verteller schrijft vanuit een andere wereld of dimensie dan zelfs Planeet 8, en bovendien heeft de hele roman de structuur van een droom, met de daarbij horende onwaarschijnlijkheden en incongruïteiten, bij voorbeeld in het verloop van de tijd. Van intellectuele slordigheid of oneerlijkheid is dus geen sprake.
| |
Kort bezoek
Het lezen van The Making of the Representative for Planeet 8 is geen aangename ervaring - de kou, het ijs en de sneeuw kruipen in je botten, zoals ze ook in Lessings botten kropen toen ze het boek schreef. Ze heeft meerdere malen gezegd dat dit boek een ‘act of grief’ is, en dat ze niet weet uit welke laag van haar zelf het voorkomt. Maar tegelijkertijd is het, althans in mijn ogen, een poging om ons een hart onder de riem te steken. Doeg-Lessing vervult in dit boek in zekere zin de plicht die we allemaal hebben: vroeg of laat staan we allen aan het bed van stervende geliefden, die we hoe dan ook willen steunen gedurende de laatste verandering, ook al zijn we onwetend over wat er zich eigenlijk afspeelt.
Bronson Daniels, die er nog twee wil nemen, wordt nagedaan door zijn hond Leonard
| |
| |
Het essay achter in het boek over Scotts fatale expeditie van 1910-13, gaat ook over een ander lid van het team, Wilson, de morele ziel van die groep even moedige als geëxalteerde ontdekkingsreizigers. Wilson was medicus, bioloog, kunstenaar, ontdekkingsreiziger en schrijver, en geliefd en bewonderd door iedereen die hem kende, ook als jongeman en student. Hij maakte ook fouten, zoals een haast suïcidale tocht op zoek naar eieren van de keizer-pinquin, die nodig waren in Engeland als materiaal voor de bestudering van de biologische evolutie. Maar voor zijn tijdgenoten was Wilson niet alleen een held, maar ook een voorbeeld - zoals een van zijn biografen schreef: ‘Niemand kon hem leren kennen zonder er beter van te worden, en weinig mensen hebben het geluk om zo diep te worden bemind door hun vrienden.’
Lessing ziet hem als een man die alle kwaliteiten van een heilige had. ‘What do saints possess in the way of strengths, love of God, self-tamings, love of their fellows, that Wilsons did not possess?’ Misschien was hij ook wel ‘een heel klein beetje krankzinnig’. Ze denkt dat zijn bron van kracht zijn persoonlijke geestelijk leven was, waarover hij nooit sprak met zijn collega's, maar dat na zijn dood werd ontdekt in zijn brieven en dagboeken. Daar schreef hij bij voorbeeld: ‘Hier hebben we geen blijvende plaats - en ik voel dat sterker nu ik ouder word en er nog maar zo weinig dagen om te dienen, om te doen en te maken, voor me liggen, en ook achter me. Het is verbazingwekkend en zeer raadselachtig als je probeert na te denken over wat het doel is van ons korte leven op aarde - maar een kort bezoek - en hoe noodzakelijk het is dat dat doel wordt uitgebeeld in het effect dat we hebben op het kleine stukje van de wereld waarmee we in contact komen.’
Zo grijpt alles in elkaar, Shikasta, Canopus, Johor, Planeet 8, en ons gesprek die middag in maan. Misschien zoekt iedereen zijn eigen voorbeelden, vindt iedereen zijn eigen leraren en misschien zelfs afgezanten. In het laatste citaat dat Lessing van Wilson geeft, staat iets dat haar zelf - ouderwets en revolutionair als ze is - in mijn ogen passend definieert: ‘Iedereen is veel te bang of te zelfzuchtig om “Don Quichotterig” te zijn, zelfs in kleinigheden. Iedereen leeft volgens vaste regels, de wetten van de Samenleving, of de wetten van het land, of de wetten van de Kerk, terwijl niemand door iets anders is gebonden dan de wet van zijn eigen geweten.’
■
|
|