De drie ijzeren gratiën
Een geschiedenis van drie industriële revoluties
Het technisch labyrint Een maatschappijgeschiedenis van drie industriële revoluties door Sacha Bern, Kees Bertels, Erik Bloemen, Tannelie Blom, Marja Gastelaars, Teun Hoefnagels, Willem van Hoorn, Jacqueline Meulman, Henk van Nieuwenhuijzen, Maarten Pieterson en Marjan van der Wel Redactie: Maarten Pieterson Uitgever: Boom, 376 p., f39,50
Frans Boenders
Er zijn notoire uitzonderingen als Wittgenstein of, dichter bij ons, W.F. Hermans en Kousbroek, maar over het algemeen bestaat er, zoniet een onverzoenlijkheid, dan toch een misverstand tussen intellectuelen en techniek. Elke poging om de twee dichter bij elkaar te brengen moet hartelijk worden toegejuicht. Het technisch labyrint, een maatschappijgeschiedenis van de techniek sedert de industriële revolutie uit de tweede helft van de achttiende eeuw tot nu, is meer dan zo maar een poging. Het is een indrukwekkende bijdrage van intellectuelen om zich toegang te verschaffen tot de gecompliceerde maar bij uitstek concrete wereld van de techniek.
Het indrukwekkende van de bijdrage heeft zowel met de omvang van het geleverde werk te maken als met de collectieve aanpak daarvan. Om met dat laatste te beginnen: Het technisch labyrint is geschreven door elf auteurs, historici, sociologen, filosofen, wetenschapstheoretici en psychologen. Ze zijn allen leden van de groep ‘Techniek, technologie en samenleving’ die werkzaam is aan de Rijksuniversiteit Leiden. In 1977 gaven zij gezamenlijk een reeks colleges over de geschiedenis van de techniek aan de T.H. Delft, uit welke serie Het technisch labyrint is gegroeid. De diverse onderdelen werden meestal aan een individuele auteur, soms aan twee auteurs toevertrouwd; de drie delen, elk ervan corresponderend met wat de auteurs beschouwen als een industriële revolutie (maar niet direct in de zin die Thomas Kuhn daaraan geeft) kregen ieder ook een redacteur toegewezen. De auteurs staan achteraan in het boek vermeld maar de lezer weet niet wie juist wat heeft geschreven. Dat is geheel naar de wens van de werkgroep die vooral de samenwerking wil beklemtonen.
Onder Het technisch labyrint verstaan de auteurs ‘het onoverzichtelijke veld van over en door elkaar liggende technieken’, eminent en concreet afgebeeld in het uiterst complexe geïntegreerde circuit van de moderne elektronica. In dit veld zit de mens verstrikt, maar vanuit dit hedendaagse labyrint kan hij ook de natuur tot op zekere hoogte beheersen. Vaak gaat dit samen met de gedachte dat het oeverloos ingewikkelde netwerk van de techniek ‘toch maar’ een praktische toepassing is van ruimer theoretisch weten, een van de ‘zuivere’ wetenschap afhankelijke, zij het tot verbazingwekkende resultaten leidende vorm van kennis. Techniek moet volgens deze depreciërende opvatting als de afgeleide tak van de wetenschap worden onderscheiden. De geschiedenis van de techniek zal niet geheel los van de wetenschapsgeschiedenis staan maar er wel van onderscheiden kunnen worden.
Louisville, 1937, gefotografeerd door Margret Bourke-White in de nieuwe lijn van de sociale reportage
Het technisch labyrint bestrijkt een relatief korte, zij het buitengewoon intensieve periode van nauwelijks 200 jaar, maar plaatst de daarin te beschrijven historische verschijnselen in een brede maatschappelijke context, waarbij de maatschappij wordt gezien als bestaande uit ongelijke, veelal met elkaar in conflict levende groepen. Het is meteen duidelijk dat voor de auteurs de techniek deel uitmaakt van de wetenschap, net zoals de wetenschap op haar beurt deel uitmaakt van de maatschappij. De verstrengeling van techniek en wetenschap oftewel de wetenschappelijke inbedding van de techniek heet technologie, al kan men de zaken ook anders bekijken en de techniek, zeker vandaag, zien als het grote geheel waarbinnen een relatief autonome tak, de wetenschap, functioneert.