Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Boudewijn BüchTwee wandelingen, twee bibliotheken, twee klimaten, twee culturen en toch hetzelfde gevoel: dat van droefheid. De eerste wandeling over een zonovergoten plein. Achter mij het (voormalig) koninklijk paleis van Mafra, benoorden Lissabon. Aan dit ‘Convento de Mafra’ had ik een bezoek gebracht. Ik was door een zowel verschrikkelijk mooie als vergane collectie Empire geschreden, had negenhonderd kamers betreden en een bibliotheekzaal gezien van negentig meter met 38.000 boeken, grotendeels de theologie ten dienste staande. Een suppoost stond niet toe dat ik de bibliotheek betrad. Er kwamen bijna nooit bezoekende geleerden en wat had je verder eigenlijk nog aan religie en zo... Portugal is arm en de Anjer-revolutie heeft zo zijn andere opties.
De tweede wandeling. Praag. Jaren eerder. Ik daalde naar de Moldau af. Via de Pohorelec Uvoz kwam ik uiteindelijk in de Mostecká terecht die mij naar de Karluv Most (de Karelsbrug) leidde. Op deze, toen enige maanden eerder voor het autoverkeer gesloten brug, nam mijn geestesbevoelen zeer sombere wendingen. Vrouwen die, armoedig gekleed, levensmiddelen en baby's in aftandse kinderwagentjes vervoerden actualiseerden de arbeidersromans van Emile Zola in hoge mate. Het was stikdonker en bitter koud. Mijn bezoek aan de Praagse Strahov-bibliotheek had mij gedeprimeerd. Ik had mijn hals over hekjes naar allerlei zijden uitgestrekt; de prachtigste boekwerken gezien maar de titel nauwelijks kunnen lezen. Want, wat zei de suppoost (marxistisch-leninistisch) - hij sprak in dat irritante Duits met Tsjechisch accent - ‘De boeken die hier staan getuigen van de immense onderdrukking waaraan de Tsjechische en Slowaakse volkeren hebben blootgestaan. Zij vormen tot in lengte van dagen een negatief bewijs voor het gelijk van ons socialistisch staatsbestel.’ In beide bibliotheken ben ik teruggeweest, in de Strahov zelfs vele malen. En steeds dat melancholische bevoelen. In Portugal is geen geld en een theologische bibliotheek nutteloos. In Praag wellicht ook geen kapitaal maar dan toch een uitstekend onderhouden boekerij die slechts aangewend mag worden om de slechtheid van ieder ander wereldbeeld dan het socialisme aan te tonen. In de bibliotheek van Mafra en Strahov heb ik nimmer één boek mogen of kunnen aanraken. Mijn tweeledige treurnis, begrijp ik nu, komt door het feit dat ik een cultuur van honderden jaren niet mag aanraken, lezen of verwerken. In de Strahov-bibliotheek ervaart de bezoeker de ideologische boekverbranding. Dat de ene socialist de andere socialist (die ik toevallig ben) verbiedt te lezen. Dat ik Nietzsche niet mag kopen en niet kan lezen in Weimar (waar de wijsgeer in 1900 stierf) en Kafka niet mag kopen en niet mag lezen in Praag (waar de schrijver in 1883 werd geboren) maakt mij ziek van onmachtige woede. Zelfs terwijl beide schrijvers mij maar matig interesseren. | |
Culturele schizofrenieHet censuur-probleem van Tsjecho-Slowakije en in het bijzonder dat van de Strahov-bibliotheek is ondertussen veel ingewikkelder dan de, onjuiste, opmerking van bovengenoemde suppoost. Pas in 1953 werd het Památník Národhíno Písemnictví (Het Nationale Museum van de Literatuur en de Strahov-bibliotheek) ingericht met een marxistisch-leninistisch studiedoel. Vanaf dat moment werden de boeken, die voor de in de volksrepubliek vigerende ideologie vijandig of niet nuttig waren, uit de leencollectie genomen. De theologische werken werden niet zonder meer opgeborgen. Boeken geschreven vanuit het standpunt van de afvallige katholiek Hus (ca. 1369-1415; verbrand) werden als het ware naar het Tsjechisch socialisme toegedicht. In de Strahov-boekerij vindt men enkele zeer mooie exemplaren van Hus' De Ecclesia. Dit werk is zonder enige twijfel (pre-)reformatorisch maar in géén geval geschreven in de geest van het staatsbestel dat te Praag in praktijk wordt gebracht. Hus is in de CSSR echter een nationale held; zijn standbeeld staat sedert 1915 in pseudo-Rodinachtige pompeusheid op de Staromestské mámesti (Oude Stad). Een duidelijk religieus werk als de wereldberoemde ‘Strahover Evangeliar’ (het oudste en kostbaarste handschrift uit het voormalige Strahov-klooster - het handschrift werd omstreeks 800 in Tours gecalligrafeerd, de band en de vier schitterende evangelisten-portretten zijn van later) neemt een ereplaats in op de gang die de zogenaamde Theologenzaal met de Filosofenzaal verbindt. Voordat men deze verbindingsgang betreedt, krijgt men eerst nog een blik op een getraliede kast waarin boeken staan die eertijds door de kerkelijke censuur werden verboden. Het gidsje (Verlag Merkur, Praha 1971) briest uiteraard over de schandelijke kerkelijke censuur maar nog aardiger is het deze eertijdse leesbeperking voor te leggen aan een conservator, hem breeduit het katholieke renegatisme te laten uitleggen en vervolgens de naam ‘Kafka’ te fluisteren. Dan volgt er een diepe stilte. Ik sta zo uitvoerig stil bij de ideologische verwarring waaraan een cultuur blootstaat die zich socialistisch noemt maar voornamelijk stoelt op de reformatie en het katholicisme, omdat men de bisschopsmijters, de religieuze schilderingen en de majestueuze collectie bijbels niet weg heeft gedaan, laat staan ze vernietigd heeft. Deze ideologische en culturele schizofrenie is misschien wel het grootste probleem van de huidige CSSR. Er bestaat in dat land een unieke joodse staatsbibliotheek. Het is mij nimmer gelukt hem te betreden of de catalogus ervan in te zien. De catalogus echter is jarenlang tegen een zeer aantrekkelijke prijs verkrijgbaar geweest bij De Slegte (Muneles Bibliographical Survey of Jewish Prague, Prague 1952)! In een land met een latent, en soms angstaanjagend antisemitisme worden de joodse monumenten en vernietigings-gedenkplaatsen zeer goed onderhouden maar is Kafka verboden voor Tsjechen. Niet voor toeristen, die worden de Kafka-woonhuizen vrijelijk getoond. Een conservator in de Strahov-bibliotheek die mij vertelde dat Kafka niet aanwezig is omdat hij in het Duits schreef, werd rood van zijn eigen leugen. Ten eerste is een groot deel van de Tsjechische letterkunde in het Duits geschreven, ten tweede zijn er in de CSSR talrijke standbeelden en plaquettes voor Goethe opgericht en opgespijkerd!
De Strahov-bibliotheek treedt niet veel op in de brieven en dagboeken van geboren Pragenaren als Rilke en Kafka. Deze prachtige, ja zelfs unieke bibliotheek is een kunstcontructie qua collectievorming. Met deze en alle eerder genoemde addenda betreed ik voor de zoveelste maal de poort in de door bruinkooldamp vergrauwde maar in wezen kunstige gevel van de Strahovboekerij. Deze bibliotheek komt men binnen door de kapittelzaal. Hij werd aan het begin van de achttiende eeuw gebouwd. Vervolgens maakt men een rondgang door het voormalige klooster dat in eerste orde werd opgericht in 1148. In dit klooster wordt de kijker een dwingende didactische kijk gegeven op ‘ein abgerundetes Bild über die Entwicklung der tschechischen Literatuur’. Ik loop er snel doorheen. Tot ik geraak aan de schrijvers van de jaren twintig: Has̑ek, Hora en Wolker. Géén Kafka. En dan de schrijvers tot aan ‘Der Sieg über den Faschismus’. Af en toe is er daarna een tentoonstellinkje ten behoeve van een ‘moderne’ Tsjechische literaat die twee- of driemaal bekroond is. Nimmer ken ik zijn naam. Grote Tsjechische of Slowaakse schrij- | |
[pagina 47]
| |
vers wonen immers meestal ter rechterzijde van hun vaderland.
De Filosofenzaal in de Strahov-bibliotheek. Links in het midden staat de kast met de zesdelige Plantkunde der Leliën van Redouté die Marie Louise aan Napoleon schonk
Eindelijk: de bibliotheek! Er had meer kunnen staan. De brand van 1258, de zogenaamde Hussieten-opstand (1420) en de meegenomen Zweedse krijgsbuit van 1649 heeft de bibliotheek van veel moois en kostbaars beroofd. Men gaat er van uit dat de nieuwe collectie in 1665 werd opgericht toen abt Frank een boekenverzameling uit Jihlava aankocht. Dertien jaar later moeten er reeds 5564 boeken aanwezig zijn geweest. De catalogus van 1756 vermeldt twaalfduizend boeken. Hieronder treft men veel titels aan die eeuwen eerder reeds in de bibliotheek aanwezig waren. Men was dus in de achttiende eeuw al bezig een in de dertiende eeuw bestaand hebbende collectie te reconstrueren. Aan het einde van de achttiende eeuw kocht abt Václav Mayer twee machtige collecties aan. Deze aankoop zou de basis vormen voor de Filosofenzaal, die tussen 1782 en 1784 ontstond. De verzameling zou aangroeien tot 130.000 delen. Toen brak de Tweede Wereldoorlog uit. | |
De FilosofenzaalDe eerste zaal, de Theologenzaal, werd gebouwd door de Italiaanse bouwmeester Orsi von Orsini. Zij is ‘vet’ van decoratie en geeft de indruk van de mooiste mijngang die er op aarde bovengronds te vinden is. Het stucwerk is barok, het schilderwerk bestaat uit engelenhoofdjes die geleidelijk overgaan in giechelende putti. Orsini kreeg in 1671 f2254 voor zijn ontwerp. Acht jaar later was het klaar. Oorspronkelijk was de zaal bedoeld voor ‘alle’ boeken maar door de aangroei van het bestand werd de ruimte in de loop der tijd uitsluitend ingeruimd voor de theologie. Voor zover nekbuigingen en halsuitrekkingen het toelaten, ziet de bezoeker een collectie van de alleruitnemendste pracht. De lengte van de zaal is imponerend. De opgestelde, niet bibliofiele, stukken vormen een exquise rijkdom: een hemelglobe van Blaeu uit 1640, een hemelglobe van Amsterdamse makelij uit 1750 en de eerder genoemde katholieke censuurkast. Ik loop de verbindingsgang in. Naast de Strahovse Evangeliar staat hier een wirwar van naturaliën opgesteld tussen de zeldzaamste eerste drukken. En dan - eindelijk - de Filosofenzaal. Sedert 1784 is iedere bezoeker het erover eens: deze zaal paart grootheid aan schoonheid. Tweeëndertig meter lang, tien meter breed en veertien meter hoog. Een immens kunstgenot aan verguldheid, boeken en schildering. De boekenkasten komen uit het klooster van Bruck (Louka); zij werden door de luxe-timmerman Lachhofer (Lahofer) tussen 1794 en 1797 opgesteld. De kasten die hij oorspronkelijk voor het klooster van Bruck vervaardigd had, werden door de Strahovse bibliotheek voor een vierde van de prijs aangekocht. De ‘dimensies’ van de Filosofenzaal zijn in de loop der tijden beschreven als: ‘rijk’ (Brockhaus 1898), ‘prachtig’ (Winkler Prins 1886), ‘imposant’ (Neuwirth Prag, Leipzig 1912) en ‘allerbelangrijkst’ (Zipek/Grmela/Jarolímek Prague, jaren dertig). En dat is nog slechts een keuze. Deze zaal is zó ‘raumisch’ dat men bijna geneigd is boeken en andere waardevolle voorwerpen te vergeten. De zaal is gebouwd in het barokke galerijmodel. Haar halfronde plafond geeft het beeld van een gelukzalig samenzijn in de hemel. Van rechts komt een gezeefd licht. In haar midden staat een Empire-meubel. Dit is een geschenk van Napoleons tweede bruid Marie Louise. Het bevat - in zogenaamd ‘conceptmeubel’ - de zesdelige Plantkunde der Leliën van Redouté (1802-1812) en het vierdelige Le Musée Français (1803-1809) dat regelrecht uit Napoleons boekverzameling stamde. Het in 1813 geschonken prachtstuk wordt uitzinnig toegelicht door suppoosten. Opnieuw word ik daar wat wrevelig van. Napoleon kan toch bij uitstek een imperialist worden genoemd. Ondanks zijn vreemdheid aan het recente CSSR-model, wordt het cadeau van zijn gade de bezoeker verkocht als een anti-imperialistische gave. Hoe dat geschiedt? Het spijt mij. Ik kan het niet nadoen. De plafondschildering van de zaal beschrijft - met een beetje vallen en opstaan - de ‘geschiedenis van het denken’. Het werd door Maulpertsch, in samenwerking met Martin Michl, uitgevoerd. Hij moet de ‘geniaalste plafondschilder van Oostenrijk’ zijn geweest en vervaardigde in 1794, in de tijd van zes maanden, met zijn hulpje het tweeëndertig meter lange plafond. Maulpertsch overleed in 1796 en gaf de wereld een raadsel op. Zijn plafond schilden de eeuwen van het denken; zelfs Descanes, Diderot en Voltaire zijn van de panij. Op het plafond wordt al twee eeuwen gestudeerd en geduid. De meest zinvolle en waardevrije duiding valt mijns inzien te vinden in Wachmeier Prag (Stuttgart et cetera, 1967; blz. 42-50). En zo is de bezoeker in de ‘zuidelijke verbindingsgang’ geraakt. Hij krijgt daar de in 1469 te Rome gedrukte Commetarii de bello Gallico en de oudste afbeelding van Praag te zien. Ten slotte het oudste gastenboek van de bibliotheek. Ik bestudeer de handtekeningen van Lord Nelson én mevrouw en lord Hamilton (imperialisten!, zou ik denken) en sta dan opeens buiten in Praag dat sedert Jan Palach kafkaïaanser aandoet dan Kafka. De Strahov-bibliotheek is als boekenverzameling een geval van onthutsende geschiedenis, schoonheid en verdrukking. Haar verhaal is vooral warrig; zoals dit. De geschiedenissen van de Praagse Universiteitsbibliotheek en de Tsjecho-Slowaakse Nationale Bibliotheek zijn veel eenvoudiger. Ik ben in deze bibliotheken wel geweest maar de verhalen daarover wil ik niet vertellen. Ze beginnen eigenlijk pas ná 1948 (de oprichting van de CSSR, de Tsjecho-Slowaakse Socialistische Republiek) en zijn zo saai en zo deprimerend. De moderne Tsjecho-Slowaakse letterkunde zoals wij haar kennen bestaat in het land zelf helemaal niet. Die wordt buiten het land geschreven dat zich eigenaar mag noemen van die prachtige Strahov-bibliotheek. Het complete bezit van de bibliotheek bestaat uit zeshonderdduizend delen waarvan er vijftigduizend in de Strahov zelf staan. De rest ligt verspreid over de hele republiek in allerlei magazijnen (onder andere te Kladruby bij Stȓïbo). Aan de overzichtscatalogus wordt reeds negenentwintig jaar met man en macht gewerkt. ■ |
|