De schöne Welt volgens Jules Deelder
Poëtische reprises en origineel proza
Schöne Welt, 204 p., f25, -
Sturm und Drang, 79 p., f19,50
Moderne gedichten, 150 p., f25,75 door Jules Deelder Uitgever: De Bezige Bij
Frans de Rover
Met deze regels, gepresenteerd op een manier zodat het poëzie lijkt, formuleert de ‘neonrealist, neonromanticus en neonkomiek’ Jules Deelder zijn literatuuropvatting. Aardige regels, als ze niet zo ‘neonorigineel’ waren: ze werden gepubliceerd in de bundel Boe! (opgenomen in Moderne gedichten) uit 1972: rijkelijk na dato formuleert Deelder nog eens wat al door dichters in Barbarber (sedert 1958) en Gard Sivik (na de leuze ‘Tijdschrift voor nieuwe lezers’ in 1963) tot uitgangspunt genomen was - ‘anders kijken’ naar het gewone en gewende. ‘Strijd en aflossing’ is in de literaire evolutie een geaccepteerd verschijnsel. Op de taalrevolutie van Vijftig, resulterend in een nieuwe, vaak surrealistische en hermetische manier van schrijven, reageerden de Zestigers met de nuchtere feitelijkheid die vooral tot doel had de kunst te ‘ontpoëtiseren’. Schatplichtig aan dada-grootvader Marcel Duchamp brachten de Nieuwe Realisten hun op-art, pop-art, minimal-art of zero-kunst. In onze literatuur werd het gezicht van de nieuwe (‘totale’) poëzie voor een niet gering gedeelte bepaald door de kameleontische dichter C. Buddingh'. Na zijn Criterium-poëzie en zijn pleidooien voor de Vijftigers was publiek succes in volle zalen verzekerd met nasaal-zeurend voorgedragen ‘verzen’ over provinciaal voetbal en ander gewoon mensenleed.
Ik heb dit type poëzie altijd enigszins gewantrouwd. Humoristische kwaliteit door de melige flauwheid zal ik het niet ontzeggen. Een grappige vondst, voorgedragen als poëzie, kan een ogenblik van verfrissende werking hebben, zeker te midden van een drukkend poëtisch (Vijftigers-)klimaat, maar de tragiek is inherent aan dit genre, je laat je niet tweemaal verrassen door dezelfde grappig bedoelde vondst. Eén keer lezen of horen en weg is de grap. In dat verband irriteert mij dan ook de pretentie waarmee dit type dichtkunst wel gepresenteerd is: Buddingh' gaf aan zijn bundel Deze kant boven (1965) een motto mee van Hofmannsthal: ‘Die Tiefe muss man verstecken. Wo? An die Oberfläche’. Mooi geciteerd, die Buddingh' kent zijn literatuur, maar de suggestie van diepgang reken ik gemakshalve toch maar tot ‘het spel’: de dichter lacht het laatst om een vergeefs zoekend lezer. Wie denkt iets te vinden, prijst de nieuwe kleren van een naakte dichtervorst.
Het spel aan de oppervlakte: de jaren zestig zijn er legendarisch door geworden. Meer dan de dichters van Barbarber (Bernlef, Schippers) kozen die van Gard Sivik (Vaandrager, Armando, Verhagen, Sleutelaar) - Buddingh' publiceerde uiteraard in beide organen - het ‘gevaarlijke’ leven van grootstad en techniek tot onderwerp. Maar de werkelijkheid en niets dan de werkelijkheid, hoe agressief opwindend ook, dat is een snel doodlopende straat. Vaandrager bleef erin ronddolen en ontwikkelde zich tot een steeds tragischer wordende chroniqeur van het Rotterdams stedelijk landschap. Anderen wisten eruit te ontsnappen door de ‘vondst’ van de mystiek (Verhagen), van de sprookjeswereld (Sleutelaar) of van andere genres (de overigen). Het Nieuw Realisme als dominante stroming was eind jaren zestig passé. Maar ook of juist de literatuur verwekt nakomelingen: de dolende Vaandrager zag in 1969 plotseling een jonge telg van het dichterlijk neongeslacht naderen - Jules Deelder, in zijn hand de tien gedichten van Gloria Satoria (de glorie van het zaad - van Zestig). Deelder had goed opgelet hoe zijn voorgangers ‘het’ deden. De bundel besluit met het treffende ‘Honderdjarige’:
Jules Deelder, tekening van Siegfried Woldhek
midden in de nacht wakker
als hij hongerig meedeelt
Treffend vers, want de wens van de oude wordt al snel de mijne bij het doorlezen van wat Deelder in tien jaar tijds bij elkaar heeft ‘gedicht’. Gelardeerd met een sprietje weed, een snuifje coke, een spuitje snow blijkt dit alles een slap en waterig aftreksel van wat zo veel eerder én zo veel beter (origineler, verrassender, verfrissender) gedaan is. Wie zo lang nadat het ‘leuk’ was nog regels opschrijft als: