Bediendenschool
Jakob van Gunten speelt in een bediendenschool, Benjamenta geheten, die de leerlingen een puur negatieve (dus uitsluitend door onderdanigheid aan de autoriteiten gekenmerkte) identiteit moet verschaffen. Maar dat stelt Robert Walser niet eenvoudigweg als slecht en ellendig voor, als iets waartegen gewaarschuwd moet worden uit naam van de christelijke beschaving of de toekomst van de jeugd. Nee, Robert Walser laat Jakob die gewenste negatieve identiteit bevestigen: ‘Ik veracht mijn hele denkvermogen’; ‘Ik veracht al het toekomstige’; ‘Het dragen van een uniform vind ik heel aangenaam, omdat ik nooit precies wist wat ik moest aantrekken’; ‘Sinds ik hier in het instituut Benjamenta ben, ben ik er al in geslaagd mezelf tot raadsel te worden’ - kortom, Walser stelt alles wat ‘normaal’ gesproken verschrikkelijk wordt gevonden als iets positiefs voor: niks geen doel, geen hoop, geen toekomst, geen verandering. En dat doet hij niet uit pessimisme of zo iets, maar alleen omdat de instituutsomstandigheden hem daartoe dwingen. Alleen in de modder krijgt Jakob lucht, niet in hogere sferen. Hij verheft tot leerprogramma om af te zien van datgene wat in de werkelijkheid de hoofdrol speelt: hoop. ‘Het principe van de hopeloosheid is het pedagogische principe van deze opvoedingsroman,’ stelt Martin Walser. Maar zodra je de kleinburgerlijke ethiek van onderdanigheid, vlijt, ontzegging en distantie handhaaft terwijl je de hoop op betere tijden zonder meer de grond inboort, ja het wegvallen van die hoop als iets begerenswaardigs voorstelt, dan werkt die ijverige bereidwilligheid je zelf als een volstrekt nietswaardige nul te zien grotesk, waanzinnig en vernietigend. Zonder die hoop dat het ooit nog wel eens allemaal in orde komt, zie je pas hoe deze werkelijkheid in werkelijkheid is.
Zelfbewustzijn is, naarmate de geschiedenis vordert, steeds meer afhankelijk geworden van het werk dat iemand verricht. Als prestatiedwang en arbeidsdiscipline - zoals in tijden van grote werkloosheid gebruikelijk - worden opgeschroefd, zal men er zich steeds pijnlijker van bewust worden dat men zelf niets te betekenen heeft. Bij Volvo Car - o, ironie van de geschiedenis - gaan ze die ‘vervreemding’ nu met straffe hand te lijf. De mentaliteit van de arbeiders moet veranderen! Daarom heeft de directie in haar goedertierenheid (en met een scheel oog naar de Japanse exportcijfers) besloten de individuele verantwoordelijkheid van de arbeiders voor de produkten te vergroten. Ze moeten zich meer bij het werk betrokken voelen. De fabriek moet niet meer een stukje van hun leven zijn, maar hun hele leven! Diploma's en onderscheidingen liggen in het verschiet. Dat klinkt menslievend. Maar het is een dreigement. Wie zich niet volledig uitvlakt in dienst van het bedrijf kan oprotten. Collegialiteit houdt voortaan de verplichting in elkaar te controleren. Zoals zoveel meer had Kafka's ironie ook dat voorzien: in Das Schloss - dat anonieme doolhof van de macht - krijgt K. die twee halfdebiele ‘assistenten’ ook alleen maar toegewezen om hem hinderlijk op de vingers te kijken.
Tegen de ironische manier waarop tegenwoordig socialistische en humanistische thema's worden waargemaakt, is een kritische ironie à la Kafka of Robert Walser een ontnuchterende en tegelijk vrolijk stemmende remedie. Martin Walser demonstreert dat in zijn romans en toneelstukken. In Selbstbewusstsein und Ironie traceert hij de intellectuele voorgeschiedenis van zijn schrijverschap.
■