[Geen werk lozen, maar werk maken 2 Het Klussenkollektief (vervolg)]
verdiepingen. Er zijn verschillende kantoren en een grote moderne werkplaats. Het ziet er allemaal nieuw, licht en vrolijk uit. De verbouwingen zijn door de jongeren zelf gedaan, met hulp van gevorderde vaklui.
Jan Ravensteyn: ‘We werken hier prettig, iedereen heeft er aardigheid in. Soms zijn er wat kleine strubbelingen. Sommigen namen hun hond mee als ze op karwei gingen. Dat kan natuurlijk niet, je kunt niet bij mensen voor een fris, nieuw behangetje zorgen terwijl in de tussentijd de hond op het tapijt zit te piesen of een diep gat in de tuin graaft.’
Ze zijn allemaal tevreden met hun baan en willen het nog een hele tijd blijven doen. En later? De meesten willen zich echt gaan bekwamen in een vak. Enkelen dromen ervan hun eigen kleine bedrijfje te beginnen. Een meisje heeft besloten dat ze toch liever kapster wil worden. Hoe langer ze hier ervaring opdoen, hoe groter de kans dat ze straks ook weer ergens anders een baan kunnen krijgen. Jan Ravensteyn: ‘We gaan ervan uit, dat ze hier voorlopig kunnen blijven werken. Het is wel zo, dat deze projecten maar voor vier jaar geld krijgen van het ministerie. Daarna moeten ze zichzelf kunnen bedruipen en lukt dat niet, dan houdt het op. Volgens deze regeling zouden wij dus in 1984 niet meer kunnen bestaan, want wij kunnen onmogelijk zonder subsidie. Wij klussen voor vijf gulden per uur, daarmee kunnen wij nooit de salarissen voor onze tweeëntwintig jongeren en de vier stafmedewerkers betalen. Maar het gemeentebestuur van Utrecht vindt het soort werk dat wij doen belangrijk, ze willen het zelfs nog iets uitbreiden. Dus er is een kans dat we na 1984 subsidie krijgen van de gemeente.
De meeste “klanten” zijn heel tevreden met ons. Alleen al het idee, dat je het Klussenkollektief kunt bellen als je kraan aan een nieuw leertje toe is, of je plee verstopt zit. Dat je niet dagenlang hoeft te wachten op een loodgieter. We hebben het heel druk, de eerstkomende zes weken kunnen we er geen klussen bijnemen.
Of we geen concurrentie vormen voor bestaande bedrijfjes? Ach, wij werken voor mensen die toch geen dure vaklui kunnen betalen, dus die hoeven door ons heus geen droog brood te eten. We zijn hooguit concurrentie voor mensen met een uitkering die er stiekem betaald werk bij doen, de zwartwerkers. Maar daar liggen we niet wakker van.’
Vorige week werd bekend dat het ministerie van plan is om de jongeren die nu in de experimentele arbeidsprojecten werken te ontslaan en er steeds anderen, telkens voor een jaar, tijdelijk werk te laten vinden. Een soort estafette op de arbeidsmarkt. Net als je als werkloze jongere even aan werk gesnuffeld hebt, moet je plaatsmaken voor een andere werkloze jongere. Aangenaam kennis te maken, de vreugde was van korte duur, over een jaar sta je weer op straat met een uitkering; een ervaring rijker, een baantje armer. Jammer maar helaas...
Jan Ravensteyn: ‘Als dit plan doorgaat, gooit het ministerie alles overboord waar deze regeling eigenlijk voor bedoeld was. De arbeidsprojecten moesten échte banen scheppen, waar jongeren blijvend werk kunnen vinden. Daarom hebben wij onze jongeren ook arbeidscontracten aangeboden voor onbepaalde tijd. Daar komt bij dat een jaar veel te kort is om én een vak te leren, én zoveel ervaring in een baan op te doen dat je straks ook ergens anders aan de slag kunt.’
Het is dus niet zo'n slim plan van het ministerie. Want hoe kunnen al deze arbeidsprojecten dan in de toekomst echte kleine bedrijfjes worden, die zonder subsidie kunnen rondkomen?
Het ministerie wil toch niet al haar goede geld gaan besteden aan oefenruimtes waar jongeren even mogen snuffelen aan werk? Is het soms allemaal zo duur, kan het ministerie al die subsidie niet missen? Dat kan het probleem niet zijn. De jongeren krijgen nu hun salaris uit de subsidiepot van het ministerie. En als ze straks op straat staan krijgen ze een uitkering, dat is ook veel geld, alleen uit een andere pot.
■