blemen naar een Franse instructrice verbonden aan een rijschool ter plaatse. De emotionele laag krijgt er dan een extra dimensie bij want de schrijver kan op slag niet meer autorijden. Voor de opbouw van het verhaal is deze auto-matische black-out functioneel: de schrijver raakt verward - een sterke metafoor van de verwarring van de hedendaagse schrijver in een postkapitalistische samenleving - en begint Nederlandse zinnen met een Franse zinsbouw uit te spreken, wat uiteindelijk tot een climax komt in een snelle aftocht naar huis en haard.
Het tweede verhaal is getiteld ‘Prostatitis!’ en behoort tot de categorie van de medische case-histories, in het bijzonder van de kwaal die in de titel genoemd wordt. Er valt thematische verwantschap met het eerste verhaal aan te wijzen, met name waar de sociologische omstandigheden van het schrijverschap aan de orde zijn. Een ziektegeschiedenis in de letterlijke zin kunnen we het echter niet noemen, omdat het hier eerder gaat om een verhaal waarin een patiënt vertelt over het leven met de kwaal. Het vertellerstandpunt is hierbij essentieel: we hebben niet te maken met een auctoriale, maar met een ik-verteller. De structuur van het verhaal is ook hier sterk betrokken op de betekenislaag: de verteller wordt totaal in beslag genomen door zijn kwaal en vertelt deswege rechttoe, rechtaan zijn verhaal; de gratuito-uitweiding is nagenoeg afwezig, al moeten de jeugdherinneringen wel als zodanig worden aangemerkt, ook al wekken ze de schijn het rompverhaal te gaan overvleugelen. Is het verhaal in technische zin niet uitzonderlijk, de aandacht richt zich daardoor vanzelf op de behandeling van het thema. Dat is niet eenduidig en splitst zich in tweeën: de thematische lijn samenhangend met de kwaal van de titel, en de lijn betreffende typische ervaringen van een hedendaagse schrijver die ergens moet voorlezen, met de daarmee gepaard gaande sociale contacten met het lezerspubliek, hoe vluchtig ook. Het is met name in de twee thematische lijn dat de ik als vertellersinstantie belangrijk is omdat de werkelijkheid daardoor rechtstreeks wordt waargenomen en niet indirect via de auctoriale. Het is door de stroom van het bewustzijn - stream of consciousness - dat het contact met de dames van een leesclub direct tot stand komt, wat beeldende typeringen oplevert, zoals Mevrouw Supplementshoek, Mevrouw Ogengroot, Mevrouw ter Jasje, Mevrouw Pleegzuster. ‘The smell of
succes’ die de schrijver in deze omstandigheden ondergaat, maken we juist vanwege het directe vertellerstandpunt ‘op de huid’ mee. Voor de medische wetenschap én voor de Medische Encyclopedie is ‘Prostatitis’ een belangwekkend ego-document omdat de kwaal na een succesvolle behandeling uit de wereld is geholpen. Romantechnisch is het minder interessant.
Het derde verhaal, ‘Willem’, behoort tot de categorie naturalistisch-sentimentalisme. Het is een verhaal over een... hond. Of de literatuurwetenschap zich ook moet bezighouden met verhalen over niet-mensen is een legitieme vraag, maar die zal vandaag niet behandeld worden. Feit is dat we ermee geconfronteerd worden en de moeilijkheid niet uit de weg zullen gaan. Met dit verhaal plaatst Van Kooten zich in een andere schriftuur, de schriftuur van de schrijver van Lassie en die van Thomas Mann. Receptie-esthetisch beschouwd is het naturalistisch-sentimentalisme een belangrijke categorie omdat het lezers aantrekt van diverse soorten, maar de vraag kan hier gesteld worden of men in verband met dit verhaal over het sentimentalisme heen kan kijken en zal zien dat wat hier beschreven wordt, méér is. De hond in dit verhaal is niet een hond, maar dé hond. Dé hond bestaat niet, zal men zeggen, in dit verhaal echter is het wel degelijk de mythe van de hond waar het om gaat. De ‘Willem’ geheten hond is een zogenaamd ‘krijgertje’, dat wil zeggen een hond die men niet zelf gekozen heeft vanwege zijn leuke snuit, maar een hond die men gekregen heeft. In dit geval kreeg de schrijver hem van zijn moeder die hem weer had geërfd van overleden buurtbewoners. Willem woont jaren bij de schrijver en zijn gezin, en wat we nu in dit verhaal meebeleven is het tragische verhaal van zijn stervensbegeleiding. De schrijver doet iets wat zeldzaam is in de sentimentalistische literatuur: hij zorgt dat het medelijden van de lezer te dragen is door de manier waarop hij het verhaal vertelt. De dood wordt erdoor overwonnen.
Het is de grote verdienste van de nog jonge schrijver Van Kooten dat het succes niet fnuikend is voor zijn schrijverschap en dat hij zich zelf trouw blijft.
Hoewel het in de literatuurwetenschap niet tot de goede gebruiken behoort, moeten we voor deze gelegenheid maar eens een uitzondering maken en een literair waardeoordeel uitspreken: alle drie de verhalen zijn hoogtepunten in het genre van de storia comica.
■