Vrij Nederland. Boekenbijlage 1982
(1982)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Boudewijn BüchDe dieren in Artis kijken af en toe onwetend op naar de Artis Bibliotheek. Ik herinner mij de vervreemdende ervaring, toen ik in de eerste jaren van het vorige decennium deze boekerij met een zekere regelmaat bezocht: terwijl ik een zeldzaam werk van Linnaeus in de hand nam, loerde een dommige zebra het raam binnen. Meer dan tien jaar later is het niet anders: de zebra staat er nog steeds en de Linnaeus-kast evenzeer. Ik sla het gastenboek op en behoef niet om een ander, vorig deel te vragen. Mijn naam graveerde ik met een aanmatigende volledigheid in het bezoekersregister. Ik moet slechts enige tientallen bladzijden terug slaan om mijn signatuur aan te treffen. De Artis Bibliotheek is geen kraker, geen bibliotheek die door duizenden en nog eens duizenden wordt aangedaan.
Aan de Plantage Middenlaan 45a staat een bouwwerk in versierde-steentjes bouw, noch luxe, noch uitnodigend, dat een van 's werelds belangrijkste biohistorische collecties herbergt. Over de belangrijkheid van de collectie kan slechts, wat Nederland betreft, in discussie worden gegaan met de verzameling van het Biohistorisch Instituut te Utrecht of het Museum van Natuurlijke Historie te Leiden. Zwakjes kan de bibliotheek van het Boerhaave-Museum in de zelfde stad mee strijden. Een bezoeker van deze Amsterdamse bibliotheek schelt aan. Na vier uur in de middag wordt hij niet meer opengedaan. Als hij binnengetreden is, moet hij eerst het domein (de voormalige zebra-stal) van de full-time boekbinderrestaurateur doorlopen om vervolgens via een trappartij in de bibliotheek te geraken. Langs een overloop, waar een hoeveelheid stalen registerplaatjes is opgetast, komt hij in de eigenlijke bibliotheek. Gebouwd in het etagère-model en getooid met het portret van Linnaeus-in-Laplandse-dracht (een kopie van het origineel dat men vindt in het Boerhaave-Museum). Er staan tafels en stoelen opgesteld. Alles is ouderwets en van een aangenaam conservatisme. Wat de langwerpige bibliotheekzaal zo bijzonder maakt is haar licht. Van twee zijden werpen de betrekkelijk hoge ramen een licht binnen dat door de boeken en de alom heersende bruinheid bijna gesedeerd stilstaat. Maar ook vanuit dakramen daalt het licht neer. In 1838 werd niet alleen het gezelschap Natura Artis Magistra, dat tot de bekende diergaarde Artis zou leiden, opgericht maar tevens een aanvang gemaakt met ae boekverzameling van het eerder genoemde genootschap. Mevrouw drs. Florence Pieters (de huidige conservatrice) schreef in het Vakblad voor biologen (12, 1972) in haar artikel ‘Bibliothecaresse’ dat het ‘genootschap zijn grote bloei een eeuw lang weerspiegeld zag in zijn bibliotheek. In 1868 verhuisde de boekerij (van waar nu het kleine zoogdierenhuis staat, BB) naar het toen juist gereedgekomen gebouw.’ Dat de bibliotheek allengs zelfs internationale roem oogstte, moge blijken uit een ‘reisschets’ van Prof. dr. Wilh. Blasius Oeffentliche Anstalten für Naturgeschichte und Alterthumskunde in Holland und dem nordwestlichsten Theile von Deutschland (1880). De hooggeleerde schreef in een omslachtige maar vermakelijke stijl: ‘De Artisbibliotheek is van zeer grote betekenis voor zoölogisch onderzoek. In een ruimte (...) zijn alle wanden met zoölogische boeken of Akademie- en Genootschapspublikaties in voortreffelijke ordening gevuld. (...) Bijna anderhalf uur bracht ik alleen door met het bekijken van een paar bijzondere, mooie boeken die ik nooit eerder te zien had gekregen. Menige van deze werken zal men tevergeefs zoeken in de Koninklijke Bibliotheek te Berlijn of te Göttingen. Blasius geeft hoog op van de ‘Ordnung’, hij prijst zelfs het plaatsen van ‘grote folianten’ op speciale planken. | |
Vele eeuwenDe ordening van de Artis Bibliotheek is dan ook heel bijzonder: namelijk op grootte (hoogte). Hoewel men deze, uiteraard volstrekt bizarre bibliografische ordening nog wel vaker aantreft, bij voorbeeld in sommige magazijnen van de Leidse universiteitsbibliotheek, is zij te Amsterdam zo bijzonder omdat men haar vrijelijk kan gadeslaan. Darwins werken, waaronder Origin of Species (Vijfde duizendtal; een zeldzaamheid) staat op ooghoogte op een plank aan de diergaarde-kant; de vertalingen van Darwin of werken van dezelfde in hogere of lagere uitvoering staan elders verspreid. Nog vreemder is de positie van een incunabel naast een zeer hedendaagse Spectrum-Utrecht-boek. Dat beide boeken broerderlijk naast elkaar vele eeuwen overbruggen, is uitsluitend te danken aan het feit dat ze negenentwintig centimeter hoog zijn. Dat de wat boertige Heukels-flora zich in onmiddellijke nabijheid van een ouderwets boek Manual of Psychology bevindt, dankt zij ook uitsluitend aan haar hoogte. De Artis Bibliotheek lijkt een handbibliotheek maar zij is het niet. Door de ordening op formaat is iedere bezoeker genoodzaakt, het boek in de carthotheek op te zoeken. Daarop bestaat slechts één uitzondering: de Linnaeus-kast. Aan de overzijde van de ingang, op de balustrade, staat een der voornaamste Linnaeus-collecties van de wereld. Niet alleen het jongensboek Linnaeus, een leven vol bloemen (uit de reeks ‘Geschiedenis voor jonge mensen’ - ik genoot ervan in mijn jongensjaren) en Knut Hagbergs Carl Linnaeus, de bloemenkoning, (Ned. vert. 1964) maar ook de viskundige studie van Artedi, die Linnaeus voltooide omdat de eerste voortijdig verdronk, Ichtyologia, sive de piscibus (Leiden 1738). Voor elke Linnaeaan is deze kast een evenement. Er ontbreekt weinig en als er wat aan ontbreekt moet het de onlangs in de DDR verschenen Linnaeus-roman Der Blumenkönig zijn. Ik heb nog steeds de indruk, als ik de Linnaeus-kast in Amsterdam bestudeer, dat zij beter is voorzien dan de verzameling van de Linnaean Society te Londen. Op de driedelige kast van de Linnaeus-collectie zit geen toegesloten slot. | |
Het tabakrookenIn 1881 verscheen bij Scheltema & Holkema de Catalogus der Bibliotheek van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra. Een dik boekwerk waar voor ieder deel breeduit de ruimte is genomen. Het is de enige gedrukte catalogus tot nu toe. De carthotheek van de boekerij is weliswaar redelijk bijgewerkt maar vele, belangwekkende delen zijn nog nimmer adequaat beschreven. De aanwinsten van de boekerij zijn evenwel in de negentiende eeuw jaarlijks vermeld in het Jaarboekje van Artis. Dit jaarboekje verscheen vele jaren bij uitgeverij Westerman. Westerman was niet alleen directeur van de bibliotheek maar tevens boekhandelaar/uitgever. Vóór hem moet er ooit een directeur van Artis zijn geweest die het ambt van ‘directeur’ verenigde met dat van jongste bediende, maar deze schijnt wegens liederlijke dronkenschap ontslagen te zijn. In Westermans jaarboekjes, die recent zestig à zeventig gulden per stuk doen, werd jaarlijks verslag gedaan van de aanwinsten. Het jaarboekje van 1860 geeft tevens een Reglement van Orde. ‘Art. 3: Het tabakrooken op de Bibliotheek is verboden. Art. 4: Zij die de Bibliotheek bezoeken, zullen de behoorlijke stilte in acht nemen, ten einde anderen in hunne lectuur niet te hinderen. Niettegenstaande aanmaningen van den Bibliothecaris hiertegen blijvende handelen, zullen zij de Bibliotheek moeten verlaten.’ Het elf artikelen tellend reglement put zich uitsluitend uit in strafmaatregelen. Indien men een boek niet op tijd terugbezorgt, krijgt men een boete van vijftig cent (een riant bedrag in 1860), als men een boek, ongevraagd, meeneemt is de boete drie gulden; als men zich misdraagt, riskeert men ‘het verbeurte van het regt om van de Bibliotheek gebruik te maken’. Het Jaarboekje van 1868 (Met eene uitslaande | |
[pagina 45]
| |
plaat tegenover den titel!) meldt met trots het zojuist gereedgekomen gebouw. ‘Eenvoud en waarheid kenmerken deze arbeid, door den bekwamen bouwmeester G.B. Salm ontworpen en geleid. Beide vleugels geven door eene ruime vestibule toegang tot den gemakkelijken trap, welke naar de bibliotheekzaal voert.’ Dit korte stukje staakt reeds na anderhalve bladzijde met ‘Wij eindigen met de bibliotheek van het genootschap, reeds door zoo menig belangrijk geschenk verrijkt, in de belangstelling van onze landgenoten met warmte aan te bevelen, als een nieuwe bron van maatschappelijke beschaving en veredeling van hart en geest.’ Op de volgende bladzijde vervolgt het jaarboekje met een bijdrage aangaande ‘De Groote Neushoornvogel van Celebes (met eene plaat)’.
De Artis Bibliotheek, foto Eddy de Jongh
Een middag doorgebracht aan de Plantage Middenlaan. Mevrouw Pieters, gevraagd naar een favoriet werk, toont het Kikker- en Paddenboek van August Roesel von Rosenhof (1758). Het boek is voorzien van schitterende prenten; om de afbeeldingen niet te ontsieren, heeft de auteur een aparte gravure laten aanbrengen waarop zijn zoölogische aanwijzingen zijn gedrukt. Een luxe uitvoering van de Description de l'Egypte (een zogenaamde concept-verzameling, vierentwintig tekstdelen en elf atlassen in speciale kast) staat bij een raam aan de Plantagezijde. Dit werk is een enorme onderneming geweest, speciaal voor Napoleon vervaardigd. Naast de eerder genoemde Linnaeus-kast staat een weliswaar niet zo heel obscure maar toch wel nagenoeg gave serie van het Journal des Scavans, de Amsterdamse editie van 1685 tot 1780 in perkament gebonden. Mevrouw Pieters heeft ook een bijzondere liefde voor een dierkundige (et cetera) wiegedruk uit 1485 van Anglicus (Engelsman); het werk is vervat in een imitatie schildpadlederen foudraal. Een topstuk van de bibliotheek is zonder twijfel het werk van de schelp- en weekdierkundige Franz Regenfuss. Deze tijdgenoot en goede bekende van Linnaeus vervaardigde onwaarschijnlijk mooie prenten voor het eerste deel van Auserlesne Schnecken Muscheln und andre Schaalthiere (1758; de begeleidende tekst is grotendeels van anderen). Van dit eerste deel bestaan nog slechts enkele tientallen exemplaren. Van het tweede deel bestaat slechts het handschrift en de platen. Het originele manuscript is door een schoonschrijver overgeschreven en te zamen met de prenten ingebonden. Dit is het tweede deel waarvan dus maar één exemplaar voorhanden is. Samen met het manuscript berust het in de kluis van de Artis Bibliotheek. Ten onrechte hebben de beide delen niet de faam van Maria Sybilla Merian want als ik de delen onder ogen krijg, kom ik niet veel verder dan de gemeenplaats: ‘Onbegrijpelijk dat een mensenhand zo iets kan vervaardigen!’ Toch schijnt deze opmerking een beetje dommig te zijn. Want wat las ik bij W.S.S. van Benthem Jutting ‘On the conchological work of F.M. Regenfuss’? (Zoöl. Med. XXXIX, 17 jan 1964): ‘Het is mijn indruk dat de platen van deel I volmaakter zijn, zowel qua gravering als qua kleur. De schelpen op sommige platen van deel II zijn veel te overladen en niet zo smaakvol gerangschikt als in het eerste deel.’ | |
StoflinnenDe beheerstructuur van de bibliotheek is ingewikkeld. In ieder geval heeft de UB van de Universiteit van Amsterdam er zoveel gezag over dat de boekerij als zelfstandig gebouw en collectie het jaar 2000 waarschijnlijk niet zal halen. Zij wordt dan ook nauwelijks meer aangevuld of uitgebreid; het aankoopbedrag schommelt nog slechts om de f14.000 's jaars. Maar ook in 1939 was het slecht gesteld geweest met Natura Artis Magistra. De boeken en de opgezette beesten werden verkocht aan de Gemeente om een faillissement af te wenden. Het levend gedierte mocht in het bezit van de oude eigenaar blijven. Het Artis Archief werd ooit aan het Gemeente Archief geschonken. Bleef over de anderhalve kilometer boeken, afgeschut door groene valletjes stoflinnen. Het gebouw is slecht geïsoleerd doch de klimaatbeheersing daarentegen is wonderlijk goed. Dure aanvullingen op de collectie of andere kostbaarheden kan de bibliotheek niet meer betalen; als ze aangekocht worden, gaan ze naar de magazijnen van de Universiteitsbibliotheek of een dependance. Men moet er niet aan denken dat over twee decennia reptielen zullen huizen in de bibliotheek. Toch lijkt dat, vanwege de toenemende neiging tot centralisatie van het boekbezit, onvermijdelijk. Als een reptiel dan een kwaaltje heeft, moet de dierenverzorger zich naar ver-weg spoeden om Krankheiten der Reptilien und Amphibien te raadplegen. Dan zullen ook de houten archieflaatjes verdwenen zijn die 's winters getimmerd werden door werkloze oppassers van de diergaarde. Ik zal de doorgezakte planken missen en ook het directiekamertje met die uitzinnig-gekke rariteitenvitrine. Waarin een paar onvolledige microscoopjes en de miscroscoop van Nederlands grootste biologische graveur, Pierre Lyonet (1706-1789). Zolang als ik de bibliotheek bezoek, staat er een bordje bij waarop de naam van Lyonet foutief met twee n's gespeld is. Ik vraag me af waar de twee alruinwortels in de vorm van mensengestaltes zullen blijven. Zeehondjes krijgen actiegroepen. Bibliotheken met boeken over zeehondjes en over nog veel meer dieren hebben nog nimmer van een pressiegroep gehoord. Aanstonds is de hele wereld één bibliotheca perdita. ■ |
|