Woorden, woorden, woorden
Twee nieuwe boeken van Martin Hartkamp
Christel is dood Verhalen en toneel door Martin Hartkamp Uitgever: Bert Bakker, 230 p., f27,50
Twee overkanten door Martin Hartkamp Uitgever: Bert Bakker, 204 p., f24,50
Frans de Rover
Ruim tien jaar na zijn debuut met de verhalenbundel Folteren en andere obsessies (1970) presenteerde Vestdijk-specialist Martin Hartkamp (hij bezorgde de Verzamelde gedichten en schreef belangwekkende essays over Vestdijk) binnen enkele maanden twee nieuwe proeven van eigen literaire creativiteit: Christel is dood verhalen en toneel en Twee overkanten, een roman.
Uit zijn drie boeken komt Hartkamp naar voren als een schrijver voor wie het geen obsessie is een onderwerp te vinden: Hartkamp gaat van Gods schepping van Adam en Eva via de wederdopers tot een incest-relatie in het huidig tijdsgewricht, met nog diverse figuren in diverse tijden daartussen. In dat opzicht toont hij zich een leerling van de door hem bewonderde meester. Maar alleen in dát opzicht, want juist het brede spectrum aan inhouden maakt door de onsamenhangende en vrijblijvende indruk van het geheel duidelijk dat de auteur geen thema heeft. Waardoor wordt hij nu wérkelijk geobsedeerd zodat het schrijven iets van de kracht van ‘noodzakelijkheid’ krijgt? Behalve een schrijver zonder ‘idee’ is Hartkamp echter een schrijver zonder stijl.
Zo'n oordeel vereist toelichting. Ik kies daartoe allereerst het titelverhaal (het langste) uit Christel is dood. De hoofdpersoon, rechter en professor, schrijft zijn relaas op de dag dat hij gevraagd is minister van Justitie te worden. Hij bekent het papier eerst zijn moeder en daarna zijn vrouw Christel de dood in geholpen te hebben. Zijn carrière gaat excelsior. Na de moord op Christel voelt hij zich een ander mens: ‘En ik ging overal op in. En ik ging overal naar toe. Ik was sociaal geworden. Wie een metgezel heeft, is maar half zichzelf. Hij is dus half de ander, maar voor mij ging dat pas op toen ik haar kwijt was. Ik was veel te véél mijzelf geweest, waarschijnlijk mede als reaktie op mijn vroegere schuwheid, en natuurlijk had ik wel steeds rekening gehouden met mijn vrouw. Te veel met haar, te weinig met de anderen. En dan ben je niet sociaal. Mijn vrouw hield rekening met mij én met de anderen, zij het soms meer met de anderen dan met mij. Althans, dat vond ik toen, omdat ik niet sociaal was. En zij was dat wel. En nu was ik dat ook. En dat zou ik nooit zijn geworden als ik haar had laten leven, want dan zou er helemaal geen nóódzaak zijn geweest om taktvol, soepel en sociaal te worden. Immers dat was zíj toch! Zij stuurde wel bij, als ik weer doordraafde, als het weer uit de hand begon te lopen. En op die manier kwam ik toch óók vooruit. Maar ik weet nu dat ik nooit verder gekomen was als ik zo was doorgegaan.’ En ik weet dat het juist deze rondtollende stijl is waardoor Hartkamps verhaal niet vooruit en verder komt, waardoor de gebeurtenissen zich niet ontwikkelen op een manier die de aandacht vasthoudt. Dat geldt voor alle verhalen, niet alleen voor dit verslag van een personage dat wellicht wat last van hersenkronkels heeft. Woorden, woorden, woorden.
Martin Hartkamp
De suggestie van diepgang, van onderliggende betekenis, die aan ‘Christel is dood’ wordt meegegeven, heeft al evenzeer een luchtkarakter. De minister-in-spe zal het hoge ambt aanvaarden omdat hij gedreven wordt door één ideaal: zijn vader en diens notariaat vernietigen. Als minister zal hij daartoe in staat zijn omdat hij ontdekt heeft dat zijn vader zich, tegen de wet op het notarisambt, financieel borg heeft gesteld voor een nichtje. Waarom die wraakzucht? Hij verwijst dan naar het onvoltooide proefschrift van Christel over ‘Freud en Leonardo da Vinci’: ‘Freud kwam (...) tot de konklusie dat de schilder van de Mona Lisa homofiel was en dat hij zijn vader, de notaris, haatte. Beide stellingen bleken later juist. Maar Freuds verklaring bleek geheel onjuist.’ Die laatste was immers gebaseerd op de veronderstelling dat Leonardo door zijn moeder was opgevoed, terwijl latere documenten bewezen dat dat juist door zijn vader geschiedde. ‘Freuds uitgangspunt was fout, maar zijn konklusies klopten’, met dat inzicht rechtvaardigt de jurist zijn handelen: ‘Als het doel goed is, kan de weg erheen niet fout zijn.’ De vader zal vallen. Blijft mijn vraag: waarom die wraakzucht? Door en passant, wollig verpakt in de suggestie van parallellen met de naam van Freud te coquetteren, worden handelingen niet gemotiveerd en breng je in vijftig bladzijden nog geen samenhang, dat is ‘betekenis’ aan.