Buut Vrij!
De stenen tafelen van Piet Grijs
... honderd. Ik kom! door Piet Grijs en anderen Uitgever: Querido, 266 p., f39, -
Willem Otterspeer
Soms, zeggen vele streekromans, groeit er iets moois op de vuilnisbelt. Of, in de woorden van Piet Grijs: ‘De Republiek der Letteren kent geen wetten, geen rechtbanken, geen gevangenissen, geen verkiezingen, geen dictator. Niemand hoeft daar te controleren of te corrigeren. In de Republiek der Letteren onderhouden we honderden flutschrijvers, in de hoop dat er eens een begenadigd boek gemaakt wordt.’ Nu is het overdreven om zijn boek ...honderd. Ik kom! een begenadigd boek te noemen, maar het is in ieder geval erg leuk.
De oude kunsttheoreticus zei al ‘varietas delectat’, hetgeen in onze boerenkoolcultuur verworden is tot ‘afwisseling van spijs doet eten’. De vuilnisbloem achter dit boek is dan ook een composiet, die zich inmiddels al onder zo'n naam of zes heeft aangediend. Daarvan is Raoul Chapkis overleden (verleden jaar verscheen zijn Verzameld Werk) en na dit boek zullen we ook niet meer horen van Victor Baarn en Drs. J. van Buren. Samen met Jan Eter en Battus heeft Grijs afscheid genomen van deze mystificaties, maar niet nadat hij zich met hen verenigd had tot deze staalkaart van invectieven en adhortatieven, kolder en kwel.
Had hij zich onder zijn eerste pseudoniem, Brandt Corstius, vergewist van een sine cure aan de universiteit en was hij, als Mozes, door Jehova voorzien van een gebrekkig spraakvermogen en een bijbels rechtvaardigheidsgevoel, zo verrijkte hij vervolgens ons landschap met een heuse hydra. Als man Gods, die zich - het blijft een intellectueel - aandient als atheïst, werpt hij zijn stenen tafelen te pletter, in de Universitas Scientiarum, in de Republiek der Letteren, in het Koninkrijk der Nederlanden, en als het aan hem ligt, in het Rijk der Vrijheid. Die tafels heten Kolder en Ironie.
Piet Grijs, foto Steye Raviez
...honderd. Ik kom! is niet direct een familieboek en toch voor het hele gezin. Puzzelende pa denkt mee met Battus over de vijftien blokjes en hoe die in de goede volgorde te krijgen, vieze Dries zoekt een stil hoekje met Jan Eters zomeridyllische orgiasmen, Piet Punk kent Buikhuisen, Brugsma noch Bom, maar vindt het leuk dat ze op hun donder krijgen en de debiele jongen van hiernaast die altijd televisie komt kijken, vult de letters in die Drs. G. van Buren weglaat. Het is maar goed dat ma niet thuis is, want Grijs besteedt vele pagina's aan de vrouw als vrijobject maar niet als bevrijdingsproject.
Voor het overgrote deel spreekt Grijs van zijn afkeer. Zijn goedkeuring is licht en laat zich wegdragen door twee mensen, Krol en Komrij. Overigens heeft deze zelfs in zijn voorkeuren allitererende columnist weinig kaas gegeten van poëzie. Komrij's bloemlezing De Nederlandse poëzie van de 19de en 20ste eeuw in 1000 en enige gedichten geeft bijna alleen aanleiding tot beschouwingen over de oppervlakte van de gedichten, of ze kort, lang, driehoekig of vierkant zijn en hoe ze het doen in kaartspelen en als behang. Toch dicht Grijs zelf ook. Al op de eerste pagina lezen we: ‘In een intercity zaten zeven mensen bij elkaar. Het was een dag van grote koude en de lucht was drukkend zwaar.’ Deze eerste stukken, geschreven in een stijltje van hoe warm het was en hoe ver, zijn vermakelijk zonder dat men het met alles eens kan zijn. Grijs stelt bij voorbeeld dat het tweede neusgat - in vergelijking met de vele andere in duo aanwezige lichaamsdelen - niet als reserve bedoeld kan zijn. Immers ‘als één neusgat verstopt is, geeft het andere te weinig lucht om met gesloten mond te kunnen slapen’. Dit is, behoudens een kleine kunstgreep, niet waar. Mits Grijs zich een hard kussen aanschaft en zijn gezicht met de wang die zich het dichtst bij het open neusgat bevindt te slapen legt en wel zo dat het gezicht bijna vooruit van het kussen glijdt zodat de daardoor aangespannen wang het open neusgat nog opener trekt, verzeker ik hem een ontwaken zonder Sahara in de mondholte. Wie Grijs recenseert ontkomt blijkbaar niet aan de reactie: dit kan ik ook (bis). Waarop de inwendige stem mompelt: ‘Ja, voor één keertje. En dan is het nog behelpen voor de lezer.’