De verstrikking
Leon de Winter
Het isolement neemt toe. Enerzijds woeden nieuwe mythen, die tot moderne sektariërs leiden, anderzijds verloedert het Systeem, dat ooit onaantastbaar scheen. In het nauwe grensgebied daar ergens tussen moet ik me handhaven, althans, als ik weiger me te binden en te kiezen voor oude of nieuwe mythen. Maar ik ben bang dat dat grensgebied ook een mythe is, dat het een fictie is die me kalmeert en mijn wanhopige toeschouwerschap rechtvaardigt. Vermoedelijk spring ik onafgebroken van het ene been op het andere, de eerste minuut een kraker, de volgende een parlementariër, de derde een ME'er, de vierde een speculant, de vijfde een stenengooier... Ik hink zo veel en zo langdurig dat ik soms wens dat ik kon zweven en mijn gezwollen benen van me af kon scheuren.
Het is echter niet zo, dat ik in deze tragikomische situatie begin te twijfelen aan het nut van de literatuur. In een onafzienbaar grote zee van berichten ligt de archipel van de literatuur, en om allerlei redenen bevind ik me het liefst op de stranden (ik gebruik nu een ander beeld, de beeldspraak van dat grensgebied is te beperkt). Natuurlijk, ik krijg natte voeten, ren soms angstig het veilige binnenland in, word dan weer aangetrokken door het gedreun van de golven en loop nieuwsgierig terug naar de branding. Wekelijks verslind ik tientallen kranten en tijdschriften om met de moed der wanhoop enigszins overzicht te houden op wat me omringt. Ik ben ervan doordrongen dat ik alleen dank zij de literatuur in staat ben tot zo iets als een persoonlijke, voor mijn part subjectivistische synthese te komen van de vele gebeurtenissen die dagelijks om aandacht schreeuwen. De wapens waarmee ik die synthese ontwerp, ontleen ik aan en stem ik af op de literatuur.
Als er een partij zou bestaan waarvan ik lid zou willen worden, dan kan die alleen de Partij van Saul Bellow heten, of de Volkspartij voor Kafka en Musil, of het Elias Canetti Appèl.
Ik betrap me erop dat ik de laatste tijd defensieve stellingen betrek, wil opeens denkbeelden en vormen beschermen, die door de aanhangers van zowel oude als nieuwe mythen worden bedreigd. En elke dag lever ik moeizame gevechten met simplificerende verhalen, die me, en dat maakt ze des te verleidelijker, de rust zouden kunnen schenken van het geloof in een heilig doel: het verhaal van de veilige opslag van kernafval, het verhaal van het grote gevaar van kernafval, het verhaal van de bedreigde vrede, het verhaal van de te verwerven vrede, het verhaal van de uitgeholde democratie, het verhaal van de nooit gerealiseerde democratie, het verhaal van bevrijd Nicaragua, het verhaal van Cubaans Nicaragua. Maar deze verhalen weiger ik te geloven; ik moet mijn eigen verhalen maken.
Het is alleen mogelijk om deel te nemen wanneer je een keuze gemaakt hebt. Ik heb geen keuze gemaakt, weiger zelfs om keuzen te maken. Als er dan toch een positie bestaat, die ik ondanks mijn weigeringen betrokken heb, dan is dat de positie van het radicale nee. Dit nee moet opgevat worden als een rem die alleen functie heeft in verband met een motor en richting en snelheid; zonder dat alles is die rem overbodig. Het is een relatief nee, geen absoluut. Ik beweeg me in de branding om de richting van de aanrollende golven te beïnvloeden. Er is een tijd geweest, om precies te zijn: toen ik mijn eerste twee boeken schreef, dat ik met de illusie leefde dat mijn positie in de branding de richting van de golven metterdaad kon veranderen. Maar meer dan een geringe beïnvloeding, een kortstondige storing, is onhaalbaar gebleken. Ik moest leren dat mijn geschreeuw verloren gaat in het lawaai van het bruisende, dynamische water. En wat schreeuw ik? Een mager, troosteloos Nee! Nee! Nee!
Mijn persoonlijke synthesen drukken zich uit in de verbeelding, het enige gebied waar dergelijke synthesen met het behoud van fatsoen nog mogelijk zijn. Daar buiten krijgen synthesen de vorm van politieke programma's of ideologieën of strategieën, die de een na de ander in het beste geval aangepast worden en gewoonlijk naar kampen, executies en martelingen voeren. Beïnvloedt de dynamiek van de jaren tachtig mijn werk? Ik denk dat dat in sterke mate het geval is, ofschoon niet in positieve zin. Ik probeer de constante kernen in die dynamiek te kennen, niet alleen om de actualiteit te doorgronden maar ook omdat die bezigheid onverbrekelijk met het schrijven verbonden is. Schrijven is vastzetten, conserveren. De wilde dynamiek van de actualiteit wordt in mijn synthese tot onveranderlijke of minstens temporaire elementen teruggebracht; pas dan is de actualiteit in mijn werk hanteerbaar geworden.
Ik ben ervan overtuigd dat alleen de literatuur het verschijnsel individu in leven houdt en alles wat het bedreigt, zal ik bestrijden. Op elke collectivisering zal ik antwoorden met het perspectief van het individu, ook al is dat individu weinig verlokkelijk met zijn eenzaamheid en tekortkomingen. De literatuur is de natuurlijke bondgenoot van het individu; een boek komt pas tot leven in de handen van de individuele lezer, als schrijver zoek je naar de individuele vorm van de individuele synthese.
Een aspect van mijn synthese is het plotselinge besef dat de verzorgingsstaat belangrijke psycho-sociale functies vervult, die verder reiken dan de sociale zekerheid van de wieg tot het graf. De crisis die we meemaken is dan ook een psychische, geen economische. Het gaat in deze crisis niet om de huishouding van steeds schaarser wordende goederen (dat schaarser worden is een mythe), maar om de huishouding van onze individuele wensen en angsten. Hierover kunnen economen niet praten (ofschoon ze het wel doen), hierover slaan ook sociologen en psychologen door hun disciplines beïnvloede wartaal uit; alleen binnen de literatuur, binnen de verbeelding, is het mogelijk om de verwoestende invloed van de actuele dynamiek op het individu te behandelen zonder de frustrerende gevolgen van politieke doelstellingen en wetenschappelijke steriliteit. Mijn positie in de branding is geen vertwijfelde poging om deel te worden van de zee, maar een poging de branding op te heffen, de actualiteit te liquideren.
Is dat een gevaarlijke positie, word je daar bedreigd door huizenhoge golven die aan je trekken en je de diepte in willen sleuren? Of sta je daar comfortabel, met de kalmerende zekerheid dat vlak achter je droge grond ligt waarnaar je altijd nog kunt vluchten? Ofwel: hoeveel retoriek zit er achter die kreet van het opheffen van de actualiteit (de politiek)? Want is het niet eerder zo, dat ik mijn bezigheden kan uitoefenen dank zij de actualiteit, dank zij de Kwesties? Zij vormen één van de bronnen van mijn werk, en vervullen daarbinnen de antagonistische rollen waartegen ik naar hartelust tekeer kan gaan. Ik kan slechts mijn nee stamelen dank zij de onloochenbare aanwezigheid van de Kwesties. De verstrikking is volledig.
■