Wat resteert zijn de verhalen
Vervolg van pagina 21
een voortdurend te laten discussiëren,’ citeerde de Volkskrant; ‘mensen, wij zijn gelukkig,’ vatte Bertus Hendriks de stemming samen) - tot speerpunt van de arbeidersbeweging uitriepen en de universiteit tot front in de klassenstrijd wilden maken, heeft De Jong weinig begrip. ‘Het is enerzijds de vraag of de mogelijkheid van maatschappelijke omwenteling niet al te geestdriftig als de consequentie van de universitaire vernieuwing gezien wordt, en anderzijds of niet al te gemakkelijk het overwicht van docenten, dat nodig is voor het thuisraken van leerlingen in de “disciplines” der vakken alvorens zij er zich vrij kunnen bewegen, als overeenkomstig wordt gezien met de autoritaire macht in bedrijven en diensten,’ kritiseert De Jong voorzichtig. Misschien soms wat te voorzichtig. Wat meer ironie zou het boek leesbaarder en het kritische engagement van de schrijver alleen nog maar sterker hebben gemaakt. Over de dodelijke ernst bij voorbeeld van studenten die van Mao leren ‘dat er essentiële én onbelangrijke tegenstellingen zijn’, had hij zich wat mij betreft best wat vrolijker mogen maken. Maar in het algemeen moet toch gezegd dat De Jong distantie en engagement goed weet te combineren.
Aan het eind van het boek, als De Jong constateert dat er tegenwoordig geen hond meer vraagt naar ‘alternatieve wetenschapsbeoefening en maatschappelijke relevantie’, dat de universiteit van haar kant ‘geleerdheid meer duldt dan dat ze haar vereert’, is er onmiskenbaar sprake van enige weemoed. Maar Belinfante zei het al bij zijn afscheid in '71: ‘De oude humanistische gedachte dat wetenschap een onafhankelijke activiteit van onderzoeken is, die met de wereld geen of weinig aanrakingspunten heeft, is verlaten.’ Maar hij bedoelde geenszins dat die activiteit - zoals de studenten wilden - dienstbaar zou worden gemaakt aan de emancipatie van onderdrukten en achtergestelden. Nee: ‘een efficiënte, moderne bestuursvorm, die aan de eisen van een technische beschaving moet voldoen, zal de chaos waarin we geraakt zijn moeten beheersen.’ Wetenschappelijk onderwijs in dienst van de ‘technische beschaving’, dat is iets anders dan de cultuuroverdracht waarover Belinfante zich kort daarvoor nog zo bezorgd had getoond. En ook heel wat anders dan het realisme dat Jan Romein in 1945, aan het begin van de door De Jong beschreven geschiedenis, bepleitte: een realisme met een flinke dosis ‘utopisme’ omdat elke politiek anders ‘onvermijdelijk in een behoudende belangenpolitiek ontaardt’ Het is niet verwonderlijk dat Frits de Jong Edz, in dit tijdperk van hyperrealisme sec, zijn boek aan Jan Romein heeft opgedragen.
■